-
1 inflexible
onbuigzaam -
2 toughening approach
onbuigzaam wordende benadering -
3 intransigent
adj. onbuigzaam, onverzettelijk--------n. onbuigzaam persoon[ intrænsidzjənt, -zi-] 〈zelfstandig naamwoord: intransigence〉1 onbuigzaam ⇒ onverzoenlijk, onverzettelijk -
4 inflexible
adj. onbuigzaam[ infleksəbl] 〈inflexibly; zelfstandig naamwoord: inflexibility〉 -
5 tough
adj. sterk, hard--------n. taaiheid; wild, ongevoeligheidtough1————————tough2〈bijvoeglijk naamwoord; toughness〉4 ruw♦voorbeelden:get tough with • hard optreden tegenit's tough on him • het is een erge tegenvaller voor hemtough (luck)! • pech!, jammer!————————tough3〈 bijwoord〉1 hard ⇒ onbuigzaam, onverzettelijk♦voorbeelden: -
6 unbending
-
7 unyielding
adj. niet meegevend, onbuigzaam, onverzettelijk[ unjie:lding]1 onbuigzaam ⇒ onverzettelijk, koppig -
8 adamant
-
9 cast-iron
cast-iron3 vast ⇒ onbuigzaam, hard(vochtig)♦voorbeelden:a cast-iron will/constitution • een ijzeren wil/gestel -
10 firm
adj. stevig; stabiel; sterk, vast; hard; onbuigzaam; permanent; krachtig, vastbesloten--------adv. stevig, volhardend--------n. firma, zaak--------v. Steviger worden; vaster worden; stabiliseren (van prijzen)firm1[ fə:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 firma————————firm2〈bijvoeglijk naamwoord; firmness〉1 vast ⇒ stevig, hard3 zeker ⇒ vast, stabiel4 standvastig ⇒ resoluut, ferm♦voorbeelden:the dollar stayed firm • de dollar bleef stabiel4 keep a firm grip/hold of someone • iemand goed/stevig vasthouden, iemand streng aanpakkenfirm decision • definitieve beslissingtake a firm line • zich (kei)hard opstellenbelieve firmly in something • vast in iets gelovenbe firm with children • streng zijn tegen kinderen————————firm31 stevig(er)/vast(er) worden ⇒ zetten, hecht(er)/hard(er) worden♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verstevigen ⇒ stevig(er)/vast(er) maken, stabiliseren————————firm4〈 bijwoord〉1 stevig ⇒ standvastig, volhardend♦voorbeelden:stand firm • op zijn stuk blijven -
11 fixed
adj. vast; vastgesteld; stabiel, onbuigzaam; vastgezet; geordend; permanent; een verkocht (spel)[ fikst]1 vast3 afgesproken ⇒ uitgemaakt, oneerlijk♦voorbeelden:fixedcosts • vaste bedrijfsonkostenfixed idea • idee-fixefixed income • vast inkomen3 a fixed race/election • een verkochte wedstrijd/verkiezingII 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉♦voorbeelden:how are you fixed for beer? • hoe staat het met je voorraad bier? -
12 hard-line
hard-line1 keihard ⇒ onbuigzaam, een politiek van de harde lijn voerend, harde actie voerend -
13 reign of terror
schrikbewind (onbuigzaam bewind met gebruikmaking v. terroristische methodes) -
14 rigid
adj. hard, stijf; streng; onbuigbaar[ ridzjid] 〈zelfstandig naamwoord: rigidity〉1 onbuigzaam ⇒ stijf, stug, strak♦voorbeelden:he was rigid with fear • hij was verstijfd van angst -
15 rigorous
adj. hard; precies; streng[ rigərəs]1 onbuigzaam ⇒ streng, ongenadig2 rigoureus ⇒ nauwgezet, zorgvuldig -
16 stark
adj. stijf, strak; grimmig; naakt; bar; kras--------adv. volledig; spier(naakt)stark1[ sta:k] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉1 grimmig2 stijf♦voorbeelden:stark poverty • bittere armoedestark truth • naakte waarheid→ stiff stiff/————————stark2〈 bijwoord〉1 volledig♦voorbeelden: -
17 steely
adj. staalachtig, staalhard, stalen, staal-♦voorbeelden:a steely glance • een staalharde/ijskoude blik -
18 stern
n. Stern (familienaam)stern1[ stə:n] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————stern2〈bijvoeglijk naamwoord; sternness〉1 streng ⇒ hard, onbuigzaam♦voorbeelden: -
19 stiff
adj. stijf, stroef; stevig; moeilijk; overdreven; pijnlijk--------adv. Door en door, intens, tot de dood--------n. lijk (slang); een grote sufferdstiff1————————stiff2〈 stiffness〉2 vastberaden ⇒ koppig, halsstarrig3 stram ⇒ stijf, stroef4 stijf ⇒ stug, vormelijk, gereserveerd5 zwaar ⇒ moeilijk, lastig6 sterk ⇒ stevig, krachtig7 (te) groot/erg ⇒ overdreven, onredelijk♦voorbeelden:1 a stiff collar • een stijve/gesteven boordstiff and stark • stijf en stramII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉♦voorbeelden:————————stiff3♦voorbeelden:scare someone stiff • iemand de stuipen op het lijf jagen -
20 toughen
v. taai maken, taai worden[ tufn]1 taai/hard/onbuigzaam (doen) worden♦voorbeelden:1 toughen up • harder/sterker worden/maken
- 1
- 2