-
21 обводить
leiden ; omlijnen, omgeven -
22 провести
leiden, voeren ; houden, uitvoeren, verwezenlijken, doorvoeren, ten uitvoer brengen ; aanleggen, bouwen ; trekken ; doorbrengen ; bedotten -
23 проводить
leiden, voeren ; houden, uitvoeren, verwezenlijken, doorvoeren, ten uitvoer brengen ; aanleggen, bouwen ; trekken ; doorbrengen ; bedotten ; uitwuiven, uitgeleide doen -
24 руководить
leiden, besturen, beheren, leiding geven -
25 lead through
leiden door -
26 to lead
leidenverlodenvoorijlenvoorlopen -
27 lead
adj. belangrijkste; eerste; de leider; de leiding; opening (van een artikel)--------adj. loden--------n. leiding; bescherming; verschil tussen-; leidend; voorbeeld; richting (van een verhoor); toespeling; de eerste plaats; leidinggevende positie; leiding; bescherming; leidend; toelichting, voorlichting--------n. lood; grafiet; kogels (voor vuurwapen); gewicht; printplaat--------v. leiden, ertoe brengen; vooropgaan; voorgaan; aanvoeren; leiden (leven)--------v. met lood bedekken, verloden; in lood zettenlead1[ led] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 lood♦voorbeelden:————————lead2[ lie:d] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 aanknopingspunt ⇒ aanwijzing, suggestie8 〈 elektriciteit〉voedingsdraad/leiding/lijn9 〈 voornamelijk Brits-Engels〉(honden)lijn/riem♦voorbeelden:2 give someone a lead • iemand op weg helpen/een hint geven5 whose lead is it? • wie moet er uitkomen?————————lead3♦voorbeelden:1 voorgaan ⇒ de weg wijzen, (bege)leiden2 aan de leiding gaan ⇒ aanvoeren, op kop/voor(op) liggen; 〈 sport〉 voorstaan, een voorsprong hebben op; 〈 figuurlijk〉 de toon aangeven4 leiden ⇒ aanvoeren, het bevel hebben/voeren (over)♦voorbeelden:Liverpool leads with sixty points • Liverpool staat bovenaan met zestig punten¶ lead off (with) • beginnen/openen/van start gaan (met)2 brengen/bewegen tot ⇒ overhalen, aanzetten tot♦voorbeelden:¶ lead (someone) astray • (iemand) op een dwaalspoor/het verkeerde pad brengenlead (someone) on • (iemand) overhalen/verleiden (tot); iemand iets wijsmaken -
28 führen
führen1 leiden, de leiding hebben ⇒ vooraan staan2 voeren, leiden♦voorbeelden:nach Punkten führen • op punten leidendas Rennen führt über 800 Meter • de wedstrijd gaat over 800 meterII 〈 overgankelijk werkwoord〉3 hanteren, gebruiken6 houden, uitoefenen♦voorbeelden:die Kinder spazieren führen • met de kinderen gaan wandeleneinen Hund an der Leine führen • een hond aan de leiband houdenein Gebäude in die Höhe führen • een gebouw optrekkenmeine Reise führte mich nach Amerika • mijn reis bracht mij naar Amerikaein großes Haus führen • een luxueus leven leideneine Straße bis an die Grenze führen • een straat tot aan de grens doortrekken5 einen Artikel führen • een artikel hebben, verkopender Fluss führt Hochwasser • de rivier heeft een hoge waterstanddie Leitung führt keinen Strom • er zit geen stroom op de leidingder Zug führt einen Schlafwagen • de trein heeft een slaapwagenetwas bei, mit sich führen • iets bij zich hebbenAusflüge im Programm führen • uitstapjes in zijn programma (opgenomen) hebbenan erster Stelle (in einer Liste) geführt werden • op de eerste plaats staan (in een lijst)8 ein Flugzeug, einen Wagen führen • een vliegtuig, een auto besturen♦voorbeelden: -
29 mener
mener [mənee]♦voorbeelden:→ chemin¶ ne pas en mener large • in de puree zitten, in de rats zittenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 〈+ à〉 (weg)brengen (naar) ⇒ meenemen (naar), vervoeren (naar) ⇒ 〈 dieren〉 voor zich uit drijven ⇒ 〈 figuurlijk〉 er toe brengen (te)2 leiden ⇒ leiding geven aan, besturen3 leiden ⇒ (uit)voeren, aanpakken♦voorbeelden:cela peut vous mener loin • dat kan nare gevolgen voor u hebbencela ne vous mènera pas loin • daar komt u niet erg ver meemener qn. durement • iemand hard aanpakkenêtre mené par qn. • onder iemands knoet zittenv1) leiden (naar), lopen (naar)2) op kop liggen [sport]4) leiden, besturen5) uitvoeren, aanpakken -
30 conduire
conduire [kõdŵier]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 brengen ⇒ (ge)leiden, begeleiden♦voorbeelden:conduire qn. au désespoir • iemand tot wanhoop brengen♦voorbeelden:1. v1) (auto)rijden2) brengen, begeleiden3) besturen [auto]4) hoeden [kudde]5) mennen [paard]6) geleiden [elektriciteit, warmte]8) leiden, besturen [land, zaak]9) dirigeren2. se conduirev -
31 aboutir
aboutir [aaboetier]〈 werkwoord〉3 slagen ⇒ succes hebben, tot een resultaat leiden♦voorbeelden:v2) leiden (tot)3) slagen, succes hebben -
32 vie
vie [vie]〈v.〉1 leven ⇒ bestaan, existentie6 leven(sgeschiedenis) ⇒ levensbeschrijving, biografie♦voorbeelden:1 aller, passer de vie à trépas • heengaan, overlijdenl'autre vie • het hiernamaalsy laisser la vie • er het leven bij inschietenlaisser la vie sauve à qn. • iemands leven sparenlaisser la vie au combat • sneuvelenredonner, rendre la vie à qn. • iemand (weer) doen herademensans vie • levenloos〈 spreekwoord〉 tant qu'il y a de la vie, il y a de l'espoir • zolang er leven is, is er hoopà vie • levenslangà la vie et à la mort • voor het (hele) leven, voor eeuwigamis pour la vie • gezworen vriendenmener une vie de chanoine • een gemakkelijk leventje leidenmener la vie de château • een luizenleven leidenvie de, en communauté • gemeenschapsleven, communelevenmener une vie de forçat • zich doodwerkengenre, mode, style, train de vie • levenswijzeentrer dans la vie active • zijn intrede doen in het beroepslevenc'est la belle, bonne, grande vie • dat is het ware levenmener une double vie • een dubbelleven leidenfemme de mauvaise vie • vrouw van lichte zedenc'est la vie • zo is het leven (nu eenmaal)c'est sa vie • dat is zijn lust en zijn levenfaire sa vie • zijn eigen leven leidenfaire la vie • erop los levenil nous fait, nous mène la vie dure • hij maakt ons het leven zuurplein de vie • levendigmettre de la vie dans • leven brengen insans vie • levenloosf1) leven -
33 conduct
n. gedrag; leiding, beheer--------v. leiden,beheren; dirigerenconduct1[ kondukt] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 gedrag ⇒ houding, handelwijze2 (bedrijfs)leiding ⇒ bestuur, beleid3 wijze van behandeling/uitvoering ⇒ behandelingswijze————————conduct2[ kəndukt]1 leiden ⇒ rondleiden, begeleiden♦voorbeelden:1 conducted tour • verzorgde reis, rondleidingthe police conducted the troublemakers away • de politie voerde de herrieschoppers afII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 besturen ⇒ leiden, (aan)voeren♦voorbeelden:2 who conducts your correspondence? • wie voert uw correspondentie? -
34 guide
n. gids, berggids; leidraad, raadgever; padvindster; wegwijzer, manueel handboek--------v. leiding geven, besturen; instrueren; gidsen, de weg wijzenguide1[ gajd] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 gids2 leidraad4 〈 verkorting〉[guidebook]————————guide2〈 werkwoord〉1 leiden ⇒ gidsen, de weg wijzen, (be)geleiden2 als leidraad/richtsnoer dienen voor♦voorbeelden:1 guided missiles • geleide projectielen/wapensa guided tour • een rondleiding -
35 guider
guider [giedee]♦voorbeelden:guider un cheval • een paard mennenguider un touriste • een toerist rondleidenvisite guidée • rondleidingv1) leiden, de weg wijzen2) begeleiden3) besturen -
36 hinführen
hinführen♦voorbeelden:1 wo führt dieser Weg hin? • waar loopt deze weg naar toe?II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 erheen brengen, leiden -
37 вести привольную жизнь
vgener. een lekker leventje leiden, een lui leventje leidenRussisch-Nederlands Universal Dictionary > вести привольную жизнь
-
38 водить за нос
v1) gener. (iem.) voor de gek houden, (кого-л.) (iem.) bij de neus hebben, (кого-л.) (iem.) bij de neus leiden, (кого-л.) (iem.) in de veiling nemen, (iem.) laten fluiten, (iem.) met een kluitjen in het riet sturen2) liter. (кого-л.) (iem.) om de tuin leiden3) phras. rond de pot draaien -
39 all roads lead to Rome
-
40 channel
n. kanaal; lijn, net (ook in computers); stroom; (in computers) kanaal, vergadering op het Internet; gesprekskamer (chat room) op het Internet--------v. kanaliseren; verwijzenchannel1[ tsjænl]I 〈eigennaam; Channel; the〉3 kanaal ⇒ buis, pijp, goot4 kanaal ⇒ weg, middel, richting♦voorbeelden:he has his channels everywhere • hij heeft overal zijn kanalen————————channel2〈werkwoord; Brits-Engels channelled〉1 kanaliseren ⇒ voorzien van kanalen/geulen/groeven/goten2 leiden ⇒ sturen, in bepaalde banen leiden
См. также в других словарях:
leiden (an) — leiden (an) … Deutsch Wörterbuch
leiden — leiden … Deutsch Wörterbuch
Leiden — Leiden … Deutsch Wörterbuch
Leiden — Bandera … Wikipedia Español
Leiden CS — Leiden Centraal Haupteingang des Bahnhofs Bahnhofsdaten Art … Deutsch Wikipedia
Leiden — Leiden, verb. irreg. act. Imperf. ich litte, litt, Mittelw. gelitten, Imperat. leide. 1. Eigentlich, ein Übel, welches man nicht verhindern kann, mit Unlust empfinden. So wohl mit ausdrücklicher Benennung des Übels. Große Schmerzen leiden. Hunger … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Leiden — ist: die Bezeichnung für die (subjektiven) Beschwerden durch Krankheit oder andere Störungen, siehe Leidensdruck Erleben von Leid Leiden (Stadt), eine Stadt in den Niederlanden Jan van Leiden (1509–1536), Wanderprediger der Wiedertäufer und einer … Deutsch Wikipedia
Leiden — (de «Leiden», en Holanda) V. «botella de Leiden». * * * Leiden. (De Leiden, en Holanda). □ V. botella de Leiden. * * * Leiden es una población de Holanda Meridional, en los Países Bajos. Cuenta con 118.702 habitantes (según informes del 1 de… … Enciclopedia Universal
Leiden [1] — Leiden (Leyden), Stadt in der niederländ. Provinz Südholland, am Alten Rhein, der nicht weit von der Stadt durch einen Kanal in die Nordsee fließt, Knotenpunkt der Linie Rotterdam Amsterdam der Holländischen Eisenbahn, der Linie L. Woerden… … Meyers Großes Konversations-Lexikon
leiden — V. (Grundstufe) etw. Lästiges zu ertragen haben Beispiel: Er litt schwer. Kollokationen: an Bluthochdruck leiden unter Straßenlärm leiden leiden V. (Aufbaustufe) Sympathie für jmdn. empfinden Synonym: mögen Beispiele: Sie kann ihn gut leiden. Ich … Extremes Deutsch
leiden — leiden: Das im heutigen Sprachgebrauch im Sinne von »dulden, ertragen, Schmerz, Kummer empfinden« gebräuchliche Verb bedeutete früher »gehen, fahren, reisen«. Im Sinne von »dulden, Schmerz empfinden« ist ahd. līdan vermutlich Rückbildung aus ahd … Das Herkunftswörterbuch