-
61 review
n. overzicht; tentamen--------v. overzien; nagaan; rapport uitbrengen; herzienreview1[ rivjoe:] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 terugblik ⇒ overzicht, bezinning4 recensie ⇒ (boek)bespreking, kritiek5 tijdschrift ⇒ review, periodiek♦voorbeelden:come under review • opnieuw bekeken gaan worden————————review2〈 werkwoord〉5 recenseren ⇒ bespreken, recensies schrijven -
62 subpoena
n. dagvaarding--------v. dagvaardensubpoena1————————subpoena2 -
63 trust
n. zekerheid, vertrouwen; deposito; trouw; monopool--------v. vertrouwen op; hopentrust1[ trust]2 aan iemands hoede toevertrouwd vermogen/persoon ⇒ 〈 in het bijzonder juridisch〉 vermogen onder beheer van trustee♦voorbeelden:¶ fulfill one's trust • zijn opdracht/plicht vervullen♦voorbeelden:5 hold property in/under trust • eigendom in bewaring/onder trust hebben————————trust2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vertrouwen op ⇒ aannemen, hopen♦voorbeelden:1 do not trust him to do it! • reken er maar niet op dat hij dat doet!I trust everything is all right with him • ik hoop maar dat alles met hem in orde is -
64 verdict
n. vonnis, uitspraak, beslissing[ və:dikt]1 oordeel ⇒ vonnis, beslissing♦voorbeelden:1 verdict on • oordeel/mening oververdict of not guilty • juryvrijspraak→ open open/ -
65 void
adj. ongeldig, is niet geldig--------n. leegte, lege ruimte--------v. leeg maken; geldigheid annulerenvoid1[ vojd] 〈zelfstandig naamwoord; voornamelijk enkelvoud〉1 leegte ⇒ (lege) ruimte, vacuüm♦voorbeelden:————————void2♦voorbeelden:1 void of • zonder, ontbloot van, vrij van2 null and void • ongeldig, van nul en gener waarde————————void3〈 werkwoord〉 -
66 whereas
-
67 witness
n. getuige; ooggetuige; getuigenis--------v. getuigen; verklaren dat-; verklaring afleggen; ooggetuige zijn; toeschouwenwitness1[ witnis]♦voorbeelden:witness for the prosecution • getuige à charge2 getuigenis ⇒ (ken)teken, bewijs♦voorbeelden:2 in witness of • als blijk/bewijs van¶ bear witness of/to • staven, bewijzen————————witness22 getuigen ⇒ als bewijs dienen, pleiten♦voorbeelden:witness to something • getuige zijn van ietswitness to having seen something • getuigen/als getuige verklaren dat men iets gezien heeft2 witness against/for someone • tegen/voor iemand pleitenII 〈 overgankelijk werkwoord〉3 getuigen van ⇒ een teken/bewijs zijn van♦voorbeelden:¶ 〈 formeel〉 this is a dangerous stretch, witness the number of accidents here this year • dit is een gevaarlijk stuk weg, getuige het aantal ongelukken hier dit jaar -
68 legally
adv. wettelijk; wettig; volgens de wet; juridisch; uit juridisch standpunt -
69 accuser
accuser [aakuuzee]♦voorbeelden:→ coupaccuser réception • ontvangst berichten1 〈+ de〉zichzelf, elkaar beschuldigen (van), de schuld geven (van)♦voorbeelden:→ excuser1. v2) aanklagen [juridisch]3) doen uitkomen, benadrukken2. s'accuservzichzelf/elkaar beschuldigen (van) -
70 appel
appel [aapel]〈m.〉1 roep ⇒ oproep, appel♦voorbeelden:appel d'offres • aanbesteding bij inschrijvingfaire l'appel • het appel afnemen, de namen afroepenmanquer à l'appel • op het appel ontbrekenrecevoir un appel pressant • een dringend verzoek om hulp krijgensonner l'appel • appel blazenappel au secours, à l'aide • hulpgeroepappel aux armes • (het) onder de wapenen roepenordre d'appel sous les drapeaux • oproep voor militaire dienstfaire appel à qn. • een beroep op iemand doenfaire appel d' un jugement • tegen een vonnis in beroep gaandécision sans appel • onherroepelijk besluitappel du regard • wenken met de ogen, lonkenfaire un appel du pied • voetje vrijenm1) (op)roep2) beroep, appel [jurisch]3) roeping5) sein, teken6) telefoongesprek, telefoontje -
71 audition
audition [oodiesjõ]〈v.〉2 auditie♦voorbeelden:l'audition radiophonique est difficile • de radio-ontvangst is moeilijk2 passer une audition • voorzingen, -spelenf1) (het) horen, beluisteren, gehoor2) verhoor [juridisch]3) auditie -
72 bénéfice
bénéfice [beeneefies]〈m.〉1 winst ⇒ opbrengst, profijt2 voordeel ⇒ nut, begunstiging♦voorbeelden:quel bénéfice avez-vous à mentir? • wat heeft u eraan om te liegen?c'est tout bénéfice • er is alleen maar voordeel aan verbondentirer bénéfice de qc. • voordeel uit iets trekken, van iets profiterenmatch à bénéfice • benefietwedstrijdau bénéfice de • ten bate vanêtre élu au bénéfice de l'âge • naar anciënniteit verkozen worden3 accepter une succession sous bénéfice d'inventaire • een erfenis onder voorbehoud van boedelbeschrijving accepterenm1) winst, opbrengst2) voordeel3) (voor)recht [juridisch]4) leengoed -
73 capacité
capacité [kaapaasietee]〈v.〉1 capaciteit ⇒ (bevattings)vermogen, inhoud, omvang2 vermogen ⇒ (het) in staat zijn, (het) kunnen3 bekwaamheid ⇒ geschiktheid, verdienste♦voorbeelden:→ mesuref1) capaciteit, omvang3) bekwaamheid4) competentie [juridisch] -
74 casier
casier [kaazjee]〈m.〉1 kastje ⇒ (post)vak(je), bergvak, loket2 vak(ken)kast ⇒ loketkast, stelling♦voorbeelden:casier à disques • platenkast, -rekcasier judiciaire • strafregister, -bladm1) kastje, postvakje, bergvak2) loketkast3) register [juridisch] -
75 cause
cause [kooz]〈v.〉1 oorzaak ⇒ reden, beweegreden4 zaak♦voorbeelden:cause d'erreurs • bron van foutencause de nullité • reden voor nietigheidêtre cause de, être cause que • er de oorzaak van zijn datêtre cause de confusion • aanleiding geven tot verwarringà cause de • door, wegens, vanwege, omc'est à cause de cela que • daarompour cause de • wegens, ompour une cause sérieuse • om een ernstige redenet pour cause! • en niet zonder reden!, en terecht!avoir qc. pour cause • iets als oorzaak hebbencause première • grondoorzaakcause criminelle • strafzaakla cause est entendue, jugée • het vonnis is geveldavoir cause gagnée • gelijk krijgen〈 figuurlijk〉 mettre qn., qc. en cause • iemand, iets verantwoordelijk stellenmettre hors de cause • vrijpleitencela est hors de cause • dat staat buiten kijfembrasser, épouser, prendre en main une cause • een zaak tot de zijne makenf1) oorzaak, reden2) (rechts)zaak3) zaak, belang -
76 caution
caution [koosjõ]〈v.〉1 borg(tocht) ⇒ waarborg(som), garantie, onderpand3 (morele) steun ⇒ goedkeuring, instemming♦voorbeelden:mettre qn. en liberté sous caution • iemand op borgtocht vrijlaten¶ 〈m.b.t. informatie(s)〉 sujet à caution • onbetrouwbaar, twijfelachtigf1) borg(tocht), waarborg2) borg(steller) [juridisch]3) instemming -
77 céder
céder [seedee]♦voorbeelden:céder à un homme • voor een man bezwijkencéder devant les menaces • voor dreigementen zwichtenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 afstaan ⇒ afstand doen van, overdoen♦voorbeelden:céder le pas à qn. • iemand voor laten gaancéder le pas à qc. • voorrang aan iets gevencéder le passage • voorrang gevencéder son tour à qn. • iemand voor laten gaanne le céder en rien à qn. • niet voor iemand onderdoenv1) toegeven (aan), zwichten, wijken (voor)2) bezwijken [dijk, touw]3) afstaan, afstand doen (van)4) overdragen, verkopen [juridisch] -
78 censurer
censurer [sãsuuree]〈 werkwoord〉1 censureren ⇒ aan censuur onderwerpen, (geheel, gedeeltelijk) verbiedenv1) censureren, aan censuur onderwerpen3) verbieden [publicatie, uitzending]4) publiekelijk terechtwijzen [juridisch] -
79 certifier
certifier [sertiefjee]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:v1) verklaren, verzekeren2) bevestigen3) waarborgen, waarmerken [juridisch] -
80 chef
chef [sĵef]〈m.〉2 hoofd ⇒ chef, baas♦voorbeelden:chef d'escadron • ritmeesterchef de nage • slag(roeier)chef d'entreprise • bedrijfsleider, ondernemerchef de l'Etat • staatshoofdchef de famille • gezinshoofdchef d'orchestre • dirigentchef de produit • bedrijfsleider, productieleideren chef • hoofd-chef cuisinier • chef-kokchef suprême des armées • opperbevelhebber van de strijdkrachtencommander en chef • het opperbevel voerenm1) leider, aanvoerder2) chef, baas3) (eerste) kok4) commandant5) (hoofd)punt [juridisch]
См. также в других словарях:
Juridisch — (v. lat.), den Rechten gemäß, rechtskräftig … Pierer's Universal-Lexikon
Jurīdisch — (lat.), der Rechtswissenschaft gemäß, oft gleichbedeutend mit juristisch gebraucht … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Juridisch — Jurīdisch, juridĭce (lat.), der Rechtswissenschaft gemäß, rechtskräftig; auch s.v.w. juristisch … Kleines Konversations-Lexikon
Juridisch — Jurīdisch, S. Juristisch … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
juridisch — juridisch:⇨rechtlich(1) … Das Wörterbuch der Synonyme
Juridisch — Der Begriff juridisch wird in der deutschen Wissenschaftssprache, insbesondere der Rechtsphilosophen und Ethiker, vom Begriff juristisch unterschieden. Juristisch bedeutet die Ausbildung und Berufsausübung der Juristen und die Anwendung der… … Deutsch Wikipedia
Juridisch-Politischer Leseverein — Der 1841 gegründete Juridisch Politische Leseverein war eine Vereinigung von Beamten, Juristen und Professoren in Wien. Die Mitglieder betrachteten den Leseverein als Diskussionsforum der liberalen gebildeten zweiten Gesellschaft und suchten im… … Deutsch Wikipedia
juridisch — ju|ri|disch 〈Adj.; veraltet; noch österr.〉 der Rechtswissenschaft entsprechend, juristisch [<lat. iuridicus „das Recht handhabend, gerichtlich“ <lat. ius „Recht“ + dicere „sagen, sprechen“] * * * ju|ri|disch <Adj.> [lat. iuridicus, zu … Universal-Lexikon
juridisch — ju·ri̲·disch Adj; nur attr od adv, ohne Steigerung, (A) ≈ ↑juristisch (1) … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
juridisch — ju|ri|disch 〈Adj.; veraltet; noch österr.〉 der Rechtswissenschaft entsprechend, juristisch [Etym.: <lat. iuridicus »das Recht handhabend, gerichtlich« <ius, Gen. iuris »Recht« + dicere »sagen, sprechen«] … Lexikalische Deutsches Wörterbuch
juridisch — ju|ri|disch <aus lat. iuridicus »Recht sprechend«, dies zu ius, Gen. iuris »Recht« u. dicere »sagen, sprechen«> der Rechtswissenschaft entsprechend, juristisch … Das große Fremdwörterbuch