-
101 pull one's punches
-
102 pull oneself in
pull oneself in -
103 pull
n. trekken; invloed; aankomst; lezen (in druk); handvat (om te trekken)--------v. trekken; slepen; eruit trekken; aanspannen; scheurenpull1[ poel]4 (trek)knop ⇒ trekker, handvat♦voorbeelden:a long pull across the hills • een hele klim over de heuvels♦voorbeelden:2 have a pull on someone • invloed/macht over iemand hebben♦voorbeelden:————————pull21 trekken ⇒ getrokken worden, plukken, rukken4 bewegen♦voorbeelden:this table pulls apart easily • deze tafel gaat gemakkelijk uit elkaarpull at/on a pipe • aan een pijp trekken3 the bus pulled away • de bus reed weg/trok opthe car pulled ahead of us • de auto ging voor ons rijdenthe car pulled alongside ours • de auto kwam naast de onze rijden, de auto stopte naast de onzepull for the shore • naar de kust varenthe train pulled into Bristol • de trein liep Bristol binnen→ pull back pull back/, pull in pull in/, pull off pull off/, pull out pull out/, pull over pull over/, pull round pull round/, pull through pull through/, pull together pull together/, pull up pull up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 trekken (aan) ⇒ (uit)rukken, naar zich toetrekken; uit de grond trekken; tappen; zich verzekeren van, (eruit) halen♦voorbeelden:pull a chair up to the table • een stoel bijschuiven (aan tafel)pull customers • klandizie trekkenhe pulled a gun on her • hij richtte een geweer op haarpull a tooth • een kies trekkenpull votes • stemmen trekken/winnenhe pulled on his shirt • hij trok zijn overhemd aanthe current pulled him under • de stroming sleurde hem mee2 what's this man trying to pull? • wat probeert deze man me te leveren?→ pull back pull back/, pull down pull down/, pull in pull in/, pull off pull off/, pull out pull out/, pull over pull over/, pull round pull round/, pull through pull through/, pull together pull together/, pull up pull up/ -
104 punch
n. vuistslag, stomp; pons; drevel; punch--------v. stompen; ponsenpunch1[ puntsj]I 〈eigennaam; Punch〉♦voorbeelden:1 werktuig om gaten te slaan ⇒ pons(machine/tang); perforator; kniptang♦voorbeelden:♦voorbeelden:————————punch21 ponsen2 slaan♦voorbeelden:3 punch in/out • klokken bij binnenkomst/vertrekII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 slaan ⇒ een klap/vuistslag geven♦voorbeelden:1 he punched down/in the nails • hij dreef/sloeg de spijkers erinshe punched up £1 on the cash register • ze sloeg 1 pond aan op de kassa -
105 rein
n. teugel, leidsel--------v. intomen, beteugelenrein1[ reen] 〈zelfstandig naamwoord; vaak meervoud〉1 teugel♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 give (free/full) rein(s)/give the reins to someone/something • iemand/iets de vrije teugel latenhold/take the reins • de teugels in handen hebben/nemen 〈 ook figuurlijk〉————————rein2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
106 slow
adj. langzaam; moeilijk te vatten; verlaat (klok), achterlopen; zwaar; zaai--------adv. langzaam--------v. vertragenslow1[ sloo] 〈bijvoeglijk naamwoord; slowness〉1 langzaam ⇒ traag; geleidelijk♦voorbeelden:a slow job • een karwei dat veel tijd kostslow poison • langzaam werkend vergifI had a slow puncture • mijn band liep langzaam leegslow train • boemeltreinslow oven • laagbrandende ovenslow party • vervelend feestje〈 sport〉 a slow pitch/court • een trage pitch/baanbe slow of wit • traag van begrip zijnbe slow to anger • niet gauw kwaad worden————————slow2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:slow down • het kalmer aan doenslow up • minder energie hebben————————slow3〈 bijwoord〉1 langzaam♦voorbeelden:go slow • het langzaam aan doen -
107 spell
n. betovering, toverformule--------v. spellen; betekenen; goed schrijven van taalspell1[ spel] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 periode ⇒ tijd(je), (werk)beurt3 vlaag ⇒ aanval, bui♦voorbeelden:cast/lay/put a spell on/over • betoverenfall under the spell of • in de ban raken vanunder the spell of • in de ban vanrest for a (short) spell • een poosje rustentake a spell at • zich wat bezighouden metfor a spell • een poosje————————spell21 spellen♦voorbeelden:spell out/over • uitleggen, nauwkeurig omschrijvenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 (voor)spellen ⇒ betekenen, inhouden♦voorbeelden:1 b o o k spells ‘book’ • de letters b o e k vormen het woord ‘boek’ -
108 stifle one's laughter
-
109 stifle
v. laten stikken; stikken; onderdrukken; stoppen[ stajfl]II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
110 stop a fee out of one's wages
stop a fee out of one's wages -
111 stop
n. halte; achterstand; eind, einde; pauze; verstopping; halte--------v. stoppen; ophouden met; staken; eindigen; versperren; tegenhoudenstop1[ stop] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 einde ⇒ beëindiging, het stoppen; pauze, onderbreking3 afsluiting ⇒ blokkade, belemmering♦voorbeelden:1 bring to a stop • stopzetten, een halt toeroepenput a stop to • een eind maken aan————————stop2〈 stopped〉1 ophouden ⇒ tot een eind komen, stoppen2 halt houden ⇒ stilhouden, tot stilstand komen♦voorbeelden:they stopped short of doing it • ze gingen niet zover, dat ze het dedenstop at nothing • tot alles in staat zijnstop in • binnenblijvenstop off • zijn reis onderbrekenstop over • de (vlieg)reis onderbrekenstop to tea • blijven etenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 verhinderen ⇒ afhouden, tegenhouden3 blokkeren ⇒ afsnijden, tegenhouden, stoppen4 een eind maken aan ⇒ stopzetten, beëindigen5 ophouden met ⇒ staken, beëindigen♦voorbeelden:stop up a leak • een lek dichten2 stop thief! • houd de dief!stop someone (from) getting into trouble • zorgen dat iemand niet in moeilijkheden raaktstop a cheque • een cheque blokkerenstop a fee out of one's wages • contributie van iemands salaris inhoudenstop muttering • ophouden met foeterenstop it! • hou op! -
112 stoppage of pay
-
113 stoppage
n. stopzetting, staking; verstopping[ stoppidzj]1 verstopping ⇒ stremming, blokkering3 staking ⇒ stilstand; (werk)onderbreking, prikactie♦voorbeelden: -
114 withhold
v. terughouden; voorkomen; tegenhouden; stoppen; achterhouden1 onthouden ⇒ niet geven/inwilligen/toestaan, inhouden♦voorbeelden:withhold one's support from someone • iemand zijn steun onthouden -
115 could not help
kon niet helpen, kon zich niet inhouden -
116 gulp down tears
tranen inhouden -
117 hold one's breath
zijn adem inhouden (v. verbijstering of schrik) -
118 impoundage
n. in beslag nemen; inhouden -
119 plosive speech sound
plofklank (klank uitgesproken door inhouden van adem in spraakgebied en het plotseling vrijkomen) -
120 possess one's soul in patience
geduld vertonen, zich inhouden
См. также в других словарях:
Problèmes communautaires en Belgique — Belgique Cet article fait partie de la série sur la politique de la Belgique, sous série sur la politique … Wikipédia en Français