-
41 hire
n. huur, (dienst)loon--------v. huren, in dienst nemenhire1[ hajjə] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————hire2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
42 engager
engager [ãgaazĵee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 bewegen (tot) ⇒ aansporen, uitnodigen5 beginnen ⇒ openen, aanknopen6 betrekken (in) ⇒ verwikkelen (in), op het spel zetten♦voorbeelden:engager des poursuites • een vervolging instellenengager sa responsabilité • verantwoordelijkheid op zich nemen3 binnengaan ⇒ inrijden, inslaan4 beginnen♦voorbeelden:1. v1) de wedstrijd beginnen, aftrappen2) in dienst nemen, inhuren3) verplichten4) aansporen, uitnodigen5) insteken6) beginnen2. s'engagerv1) zich verplichten, beloven3) binnengaan4) beginnen -
43 enlist
v. dienst nemen; inroepen, werven[ inlist]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 inroepen ⇒ werven, mobiliseren♦voorbeelden: -
44 off duty
niet in dienstoff dutybuiten (de) dienst(tijd), in vrije tijd————————vrij (van dienst), buiten dienst -
45 conscript
n. dienstplichtige--------v. oproepen (voor militaire dienst)conscript1[ konskript] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————conscript2♦voorbeelden: -
46 consecrate
v. inwijden; in dienst stellen[ konsikreet]1 (in)wijden ⇒ inzegenen, in dienst stellen♦voorbeelden:consecrate one's life to something • zijn leven wijden aan/in dienst stellen van iets -
47 disservice
n. slechte dienst, schade, nadeel[ dissə:vis]1 slechte dienst ⇒ schade, nadeel♦voorbeelden:1 do someone a disservice • iemand een slechte dienst bewijzen/schade berokkenenbe of great disservice to something • erg schadelijk voor iets zijn -
48 duty
n. plicht; belasting[ djoe:tie]I 〈telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord; meervoud: duties〉1 plicht ⇒ verplichting, taak, functie, dienst2 belasting ⇒ accijns, (invoer/uitvoer)recht(en)♦voorbeelden:1 (as) in duty bound • (zoals) verplicht, plichtshalvedo duty for • dienst doen als, vervangenoff duty • buiten (de) dienst(tijd), in vrije tijdon duty • in functie, in diensttijdII 〈 meervoud〉2 belasting ⇒ accijns, (in/uitvoer)rechten -
49 employ
v. tewerkstellen; gebruiken, bezighoudenemploy1[ imploj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (loon)dienst ⇒ betrekking, emplooi♦voorbeelden:————————employ2〈 werkwoord〉1 in dienst nemen/hebben ⇒ tewerkstellen♦voorbeelden:3 be employed in • bezig zijn, zich bezighouden met -
50 good
adj. goed; aangenaam; plezierig; eerlijk, rechtschapen; waard zijn--------adv. goed, op een goede manier--------n. goedheid; winst; goederengood1[ goed]1 goed ⇒ welzijn, voorspoed4 goedheid ⇒ verdienste, deugd(zaamheid)♦voorbeelden:for the common good • voor het algemeen welzijnit will do him all the good in the world • hij zal er erg van opknappen/opkikkerenhe will come to no good • het zal slecht met hem aflopenfor his (own) good • om zijn eigen bestwilwhat is the good of it? • wat voor nut heeft het?it's no good • het heeft geen zin, het wordt niks〈 vaak ironisch〉 much good may it do you! • dat het je wel bekome!, geluk ermee!¶ for good (and all) • voorgoed, voor eeuwig (en altijd)→ bad bad/II 〈 meervoud〉4 〈vaak attributief; voornamelijk Brits-Engels〉 goederen 〈 voor treinvervoer〉 ⇒ 〈 voornamelijk Amerikaans-Engels〉 vracht♦voorbeelden:¶ by goods • per/met de goederentrein————————good21 goed ⇒ kwaliteitsvol; knap, kundig2 goed ⇒ prijzenswaardig; correct, juist3 goed ⇒ fatsoenlijk, betrouwbaar4 aardig ⇒ lief, goed; gehoorzaam5 goed ⇒ aangenaam, voordelig; lekker, smakelijk, gezond♦voorbeelden:good looks • knapheidgood sense • gezond verstandgood soil • vruchtbare bodem/grondgood for you, 〈Brits-Engels; gewestelijk〉good on you • goed zo, knap (van je)good English • goed/correct Engelsmy watch keeps good time • mijn horloge loopt gelijkall in good time • alles op zijn tijdmake good • het er goed afbrengen, het maken, slagen 〈 voornamelijk financieel〉; goedmaken; vergoeden 〈 schulden〉; nakomen, vervullen 〈 belofte〉 • herstellen 〈 schade〉be good for a laugh • grappig zijn, een lachje waard zijn(in) good faith • (te) goede(r) trouwmake good one's escape • slagen in een ontsnappinggood humour • opgewektheidgood nature • goedaardigheidput in a good word for, say a good word for • een goed woordje doen voor, aanbevelenbe good enough (to) • wees zo vriendelijk, gelievebe so good as to • wees zo vriendelijk, gelieveit's good of you to help him • het is aardig van u om hem te helpen5 beer is not good for her/her health • bier is niet goed/gezond voor haargood buy • koopje, voordeeltjethrough the good offices of • door de goede diensten van, met behulp vangood afternoon • goedemiddaggood evening • goedenavondgood morning • goedemorgengood night • goedenacht, welterustenhave a good time • zich amuserengood times • goede/voorspoedige tijdenit is good to be alive • leve het leven, het leven is verrukkelijkkeep good • goed/vers blijventoo good to be true • te mooi om waar te zijn6 a good excuse • een goed/geldig excuusthis rule holds good • deze regel is van kracht/geldt (nog)stand a good chance • een goede kans makena good deal/many • heel wata good hour/ten miles • ruim een uur/tien mijla good while • een hele poos, geruime tijd¶ 〈 spreekwoord〉 a good tale is none the worse for being told twice • goed nieuws mag best vaak verteld worden〈 spreekwoord〉 there is many a good tune played on an old fiddle • iemands leeftijd zegt vaak niets over wat hij nog kan presterenbe in someone's good books • bij iemand in een goed blaadje staanthere's a good boy/girl/fellow • wees nu eens lief, toe nouGood Friday • Goede Vrijdaggood God! • goeie genade!, gossiemijne!as good as gold • erg braaf/lief 〈 van kind〉have a good head on one's shoulders • een goed verstand hebbengood heavens! • goeie/lieve hemel!neither fish, flesh, nor good red herring • vlees noch viskeep good hours • op tijd naar bed gaanmake someone appear in a good light • iemand in een gunstig daglicht stellengood luck • (veel) gelukstroke of good luck • buitenkansjehave a good mind to • veel zin hebben inthrow good money after bad • goed geld naar kwaad geld gooien, het ene gat met het andere stoppenin good spirits • opgewekt, blijit's a good thing that • het is maar goed datit's a good thing to … • het is verstandig om …a good thing too! • maar goed ook!, het is maar gelukkig ook!too much of a good thing • teveel van het goedemake good time • goed/lekker opschietendo someone a good turn • iemand een dienst bewijzengood old Harry • (die) goeie ouwe Harryas good as • zo goed als, nagenoegbe good at • goed/knap zijn inbe good for £100,000 • 100.000 pond kunnen betalen, goed zijn voor 100.000 pondbe good for another couple of years • nog wel een paar jaar meekunnen/meegaan————————good3〈 bijwoord〉 〈voornamelijk Amerikaans-Engels; informeel〉1 goed♦voorbeelden:1 she is doing good • ze doet het goed, ze gaat lekkerthings are going good • het gaat goed¶ good and … • heel erg … -
51 serve
n. opdienen (met tennis)--------v. bedienen; dienen; opscheppen; serveren; uitzitten (straf etc.); bevruchtenserve1[ sə:v] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————serve2♦voorbeelden:→ serve on serve on/3 dienen ⇒ dienst doen, helpen, baten♦voorbeelden:serve as a clerk • werken als kantoorbediendehe served in North Africa • hij heeft in Noord-Afrika gediendserve at table • bedienen, opdienen£50 serves him for a week • aan vijftig pond heeft hij een week genoegit will serve • daarmee lukt het welas occasion serves • al naar gelang de gelegenheid zich voordoetare you being served? • wordt u al geholpen?the sky serve him for a roof • de hemel diende hem als dak1 dienen ⇒ voorzien in/van, volstaan, vervullen3 ondergaan ⇒ vervullen, (uit)zitten♦voorbeelden:serve the purpose of • dienst doen alsbuses serve the suburbs • de voorsteden zijn per bus bereikbaarthis recipe will serve four people • dit recept is genoeg voor vier personenthe house is served with water • het huis is aangesloten op de waterleiding2 that serves him right! • dat is zijn verdiende loon!, net goed!he served me shamefully • hij heeft me schandelijk behandeld -
52 desservir
desservir [deeservier]3 pastoor, predikant zijn in ⇒ bedienen -
53 mise
mise [miez]〈v.〉1 〈wordt in 't Nederlands weergegeven op een manier die een handeling aangeeft die betrekking heeft op het erop volgende zelfstandig naamwoord en wordt meestal vertaald door ‘het + onbepaalde wijs’ of door ‘-ing’, bijv. het pensioneren of pensionering〉♦voorbeelden:mise à l'eau • tewaterlatingmise à exécution • uitvoeringmise à jour • (het) bijwerken〈 elektriciteit〉 mise à la masse • (het) aarden, aardingmise à prix • 〈 bij veiling〉 inzet; 〈 ook〉 geldelijke beloning uitgeloofd voor het vinden van een schuldigemise à la retraite • pensioneringmise à sac • plunderingmise au pas • (het) tot de orde roepenavoir une mise au point • de zaak met elkaar uitsprekenmise aux enchères • (het) veilen, veilingmise en accusation • (het) in staat van beschuldiging stellenmise en bouteilles • (het) bottelenmise en demeure • ingebrekestellingmise en état • (het) herstellenmise en garde • waarschuwingmise en liberté • invrijheidstellingmise en ondes • radiobewerking〈 boekwezen〉 mise en pages • opmaak, lay-outmise en place • 〈 van machine, toestel, inrichting〉plaatsing, opstelling, (het) aanbrengen; 〈 van politie, militairen〉 opstelling; 〈 van commissie〉 aanstellingfaire une mise en plis • watergolvenmise en pratique • (het) in praktijk brengenmise en route • (het) starten, (het) op gang brengenmise en scène • regie, ensceneringmise en sécurité, en sûreté • (het) in veiligheid brengenmise en service • (het) in dienst stellenmise en vente • (het) in de handel brengenmise en vigueur • (het) van kracht wordenmise hors combat • (het) uitschakelenmise hors service • (het) buiten dienst stellensauver la mise à qn. • iemand uit de brand helpenêtre de mise • van toepassing zijnne pas être de mise • niet gepast zijn———————— -
54 rengager
rengager [rãgaazĵee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
55 Betrieb
Betrieb〈m.; Betrieb(e)s, Betriebe〉3 drukte, bedrijvigheid ⇒ druk verkeer; gedoe, bedoening4 exploitatie ⇒ werking, gebruik5 aandrijving ⇒ werking, besturing♦voorbeelden:2 etwas dem Betrieb übergeben • (a) iets in dienst stellen, in gebruik nemen; (b) iets in werking stellenin (außer) Betrieb sein • in (buiten) werking, gebruik zijn, (niet) werkenein starker Betrieb • een grote druktees gibt, ist (dort) immer Betrieb • het is (er) altijd drukich habe den (ganzen) Betrieb satt! • ik ben het hele gedoe zat! -
56 quittieren
-
57 дежурить
dienstdoen, dienst hebben, dienst doen -
58 Satanism
-
59 at your service
tot je dienstat your servicetot je/uw dienst -
60 central
adj. centraal, belangrijk--------n. centrale dienst[ sentrəl]♦voorbeelden:〈 geldwezen〉 central rate • spilkoers, middenkoers〈Brits-Engels; verkeer〉 central reservation • middenberm/strook2 central government • centrale/nationale regeringthe central issue • de hoofdzaakbe central to • van hoofdbelang zijn voor
См. также в других словарях:
Dienst- und Ruhezeit — (duration of service and rest; durée du travail et des repos; durata di servizio e di riposo). I. Allgemeines. – II. Regelung in den einzelnen Ländern. 1. Deutschland. 2. Österreich. 3. Ungarn. 4. Belgien. 5. Frankreich. 6. Italien. 7.… … Enzyklopädie des Eisenbahnwesens
Dienst — der; (e)s, e; 1 nur Sg; die berufliche Arbeit, besonders als Beamter, Soldat, Arzt, Krankenschwester o.Ä. <den / zum Dienst antreten; im / außer Dienst sein; Dienst haben, machen, tun; sich zum Dienst melden; einen Dienst ausüben, verrichten,… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
Dienst — steht für: eine Leistung für andere Personen, siehe Dienstleistung die Berufstätigkeit von Amtspersonen, siehe öffentlicher Dienst im kirchlichen Sinne: dem Menschen etwas Gutes tun; siehe Diakonie Dienst (Architektur), in der Gotik eine dünne… … Deutsch Wikipedia
Dienst nach Vorschrift — bezeichnet ein Verhalten, bei dem die Beschäftigten zwar ihren Arbeitsplatz nicht verlassen, bei ihrer Tätigkeit aber nur die für sie geltenden Anweisungen umsetzen oder Dienstvorschriften anwenden. Auf Eigeninitiative zur Lösung der Aufgaben,… … Deutsch Wikipedia
Dienst habend — dienst|ha|bend auch: Dienst ha|bend 〈Adj.〉 im Dienst befindlich, zum Dienst eingeteilt ● der Dienst habende Arzt * * * dienst|ha|bend, Dienst ha|bend <Adj.>: den Dienst versehend, zum Dienst eingeteilt. * * * Dienst ha|bend: s. ↑Dienst (1… … Universal-Lexikon
Dienst tuend — dienst|tu|end auch: Dienst tu|end 〈Adj.〉 den Dienst ausübend, den Dienst wahrnehmend ● der Dienst tuende Offizier * * * dienst|tu|end, Dienst tu|end <Adj.>: den Dienst versehend: die e Ärztin. * * * Dienst tu|end: s. ↑Dienst (1 a) … Universal-Lexikon
Dienst — der; [e]s, e; auch zu Diensten stehen; etwas in Dienst stellen (in Betrieb nehmen); außer Dienst (Abkürzung a. D.); der D✓diensthabende oder Dienst habende Beamte; die D✓diensttuende oder Dienst tuende Ärztin; D✓dienstleistende oder Dienst leist … Die deutsche Rechtschreibung
Dienst ist Dienst, und Schnaps ist Schnaps — Das Sprichwort besagt, dass Arbeit und Privatvergnügen zweierlei sind und strikt voneinander getrennt werden müssen. So heißt es beispielsweise in einem Artikel des Nachrichtenmagazins »Der Spiegel«: »Hat Würzbach etwa Schwierigkeiten mit der… … Universal-Lexikon
Dienst leistend — dienst|leis|tend, Dienst leis|tend <Adj.>: 1. (Wirtsch.) eine Dienstleistung darstellend, Dienstleistungen erbringend: sie übt eine beratende und e Tätigkeit aus. 2. diensttuend: der e Offizier … Universal-Lexikon
Dienst- — im Subst, betont, begrenzt produktiv; 1 für berufliche Zwecke, im ↑Dienst (1) gebraucht; das Dienstabteil <im Zug>, die Dienstmütze, das Dienstsiegel, der Dienststempel, das Diensttelefon 2 aus beruflichen Gründen; die Dienstfahrt, der… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
Dienst — Sm std. (8. Jh.), mhd. dien(e)st m./n., ahd. dionōst, as. thionost Stammwort. Aus g. * þewanōsta m. Dienst , auch in anord. þjónasta, þjónusta f., ae. þēonest , mit st Suffix zu dienen. ✎ RGA 5 (1984), 410 417; LM 3 (1986), 1003f.; Röhrich 1… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache