-
1 al
al1〈 bijwoord〉1 [tijd] déjà2 [versterking] par4 [voortdurendheid]en 〈+ tegenwoordig deelwoord〉♦voorbeelden:3 zo hij al rijk wordt, gelukkig wordt hij niet • même s'il devient riche, il ne sera pas heureux pour autantal ben ik arm, ik ben gelukkig • bien que je sois pauvre, je suis heureuxal naar gelang • selon, suivantzij kwamen al nader en nader • ils s'approchaient de plus en plusdat heb ik goed gedaan, al zeg ik het zelf • je l'ai bien fait, sans vouloir me vanter¶ wie er al niet rookt! • tout le monde fume maintenant!je kunt er al of niet gebruik van maken • tu peux t'en servir ou nonvertel me waar je zo al geweest bent • raconte-moi où tu as étévertel me wat je zo al gedaan hebt • raconte-moi tout ce que tu as fait————————al21 tout (toute, tous, toutes)♦voorbeelden:te allen tijde • à tout momental het vlees • toute la viandezij gelooft al wat hij zei • elle croit tout ce qu'il a dital wie • quiconqueal met al • tout bien considérémet schil en al opeten • tout avaler, même la peau -
2 de wens is de vader van de gedachte
de wens is de vader van de gedachteDeens-Russisch woordenboek > de wens is de vader van de gedachte
-
3 het
het11 [onzijdig naamwoord] 〈 aanwijzend voornaamwoord〉 ce, c' 〈 als onderwerp〉; ça, cela 〈 als onderwerp, ter versterking〉; 〈 persoonlijk voornaamwoord〉 le, la 〈 als lijdend voorwerp〉; lui 〈 als meewerkend voorwerp〉; en, y♦voorbeelden:1 wat is het toch, dat geluid? • mais qu'est-ce que c'est que ce bruit?de bakker nam deeg en kneedde het • le boulanger prit de la pâte et la malaxahet kind heeft honger, geef het een boterham • cet enfant a faim, donne-lui une tartinehet was een oude man • c'était un vieil hommehet waren moeilijke dagen • ce furent des journées pénibleshet scheelde weinig • il s'en est fallu de peuhet kan me niet schelen • je m'en ficheII 〈 onbepaald voornaamwoord〉1 [loos onderwerp] 〈 persoonlijk voornaamwoord〉 il 〈 als onderwerp van een onpersoonlijk werkwoord〉 ⇒ 〈 aanwijzend voornaamwoord〉ça2 [geslachtsgemeenschap] ça♦voorbeelden:1 hoe gaat het? • comment ça va?het regent • il pleuthet zij zo • soit!〈 met nadruk〉 dat is je van het! • c'est le fin du fin!————————het21 〈 bepaald lidwoord〉 le 〈m.〉; l' 〈m.+ v.; vóór klinker of stomme h〉; la 〈v.〉; 〈 voorafgegaan door een voorzetsel, dat in 't Frans met ‘à’ of ‘de’ moet worden vertaald〉 au 〈à + le〉; des 〈de + les〉♦voorbeelden:het huis, het brood, het uur • la maison, le pain, l'heureop het kasteel • au châteauzij was er het eerst • elle était la première arrivéewie van hen is het gelukkigst? • lequel d'entre eux est le plus heureux? laquelle d'entre elles est la plus heureuse?1 [het beste in zijn soort] le, la, l' … par excellence2 [het juiste]le, la, l' … qu'il me (te, lui etc.) faut3 [het belangrijkste]le, la, l' … majeur(e)♦voorbeelden:dat is hét succes van het jaar • c'est le (grand) succès de l'année¶ hét idee! • quelle idée! -
4 hij denkt dat hij het is
hij denkt dat hij het is -
5 hij heeft een krul in zijn staart
hij heeft een krul in zijn staartDeens-Russisch woordenboek > hij heeft een krul in zijn staart
-
6 hij heeft het hoog op
hij heeft het hoog op -
7 hij heeft ze achter de oren
hij heeft ze achter de oren -
8 hij meent daarvan het monopolie te hebben
hij meent daarvan het monopolie te hebbenDeens-Russisch woordenboek > hij meent daarvan het monopolie te hebben
-
9 hij verbeeldt zich heel wat
il se croit qc. -
10 hij voelt zich (heel wat, een hele piet)
Deens-Russisch woordenboek > hij voelt zich (heel wat, een hele piet)
-
11 hoewel
-
12 hoog
♦voorbeelden:hoge jukbeenderen • pommettes saillantesde honderd meter hoge toren • la tour haute de cent mètresde hoogste verdieping • le dernier étageeen stapel van drie voet hoog • un tas haut de trois piedseen hoog gelegen huis • une maison située en hauteurde viool is te hoog gestemd • le violon est accordé trop hauthet water staat hoog • l'eau atteint un niveau élevé〈 figuurlijk〉 wij zitten hier hoog en droog • ici, nous sommes à l'abride zon staat hoog aan de hemel • le soleil est haut dans le cielhij woont drie hoog • il habite au troisièmenaar een hogere klas overgaan • passer dans la classe supérieurehet hogere leven • la vie spirituelleeen hogere macht • un pouvoir supérieurhoge prijzen • prix élevéseen hoge waarde hebben • être d'une grande valeurhoge koorts hebben • faire une forte fièvrehoge snelheid • grande vitesseeen hoog stemmetje • une voix aiguëiemand hoog aanslaan • avoir de l'estime pour qn.hij heeft het hoog op • il se croit sorti de la cuisse de Jupiterde twist liep hoog op • le ton montahoog opgeven van iemand • faire l'éloge de qn.de aandelen staan hoog • les actions sont bien cotéesde verwarming staat hoog • le chauffage marche forthet zit hem hoog • 〈 trekt het zich aan〉 cela le tracasse énormément; 〈 is verbitterd〉 il n'arrive pas à le digérerhet hogere • le spirituel→ link=woord woord¶ iets hoog houden • respecter qc.bij hoog en laag zweren • jurer ses grands dieuxbij hoog en laag volhouden • ne pas démordre (de qc.)bij hoog en laag beweren • affirmer avec insistance -
13 je denkt, dat je veel verdient, en dan …
je denkt, dat je veel verdient, en dan …on croit gagner beaucoup d'argent, et puis …Deens-Russisch woordenboek > je denkt, dat je veel verdient, en dan …
-
14 je
je1 [onderwerp]tu; 〈 bij nadruk〉 toi, tu …♦voorbeelden:1 daar ben je eindelijk! • te voilà enfin!je moet goed luisteren, kinderen • écoutez-bien, les petitsje werkt op m'n zenuwen, weet je dat! • tu m'énerves, toi, à la fin!zij loopt achter je aan • elle te court aprèsik kom vanmiddag bij je • je passerai chez toi cet après-midiII 〈 onbepaald voornaamwoord〉1 [men]on♦voorbeelden:1 je denkt, dat je veel verdient, en dan … • on croit gagner beaucoup d'argent, et puis …zoiets doe je niet • ça ne se fait pasje hebt van die mensen die … • il y a des gens qui …1 [niet-nadrukkelijke vorm van ‘jouw’]ton, ta, tes; 〈 beleefde vorm〉 votre, vos♦voorbeelden:1 zijn dat je eigen woorden? • ce sont-là tes propres paroles?dat is niet je dat • ça n'est pas l'idéal -
15 kan dat hier allemaal zomaar?
kan dat hier allemaal zomaar?alors, on se croit tout permis, ici? -
16 krul
♦voorbeelden:hij heeft een krul in zijn staart • 〈 letterlijk〉 il a une queue en tire-bouchon; 〈 figuurlijk〉 il se croit sorti de la cuisse de Jupiter -
17 monopolie
♦voorbeelden: -
18 oor
♦voorbeelden:een goed oor hebben • avoir l'oreille justemet open oren luisteren • écouter de toutes ses oreillesmet rode oren, oortjes in iets lezen • être tout excité à la lecture de qc.met rode oortjes luisteren • écouter de toutes ses oreillesvoor het oor waarneembaar • perceptible à l'ouïeiemand de oren van het hoofd eten • manger comme quatredat gaat het ene oor in, het andere uit • cela entre par une oreille et sort par l'autrezijn oren niet geloven • ne pas en croire ses oreillesmijn oren gloeien • j'ai les oreilles rouges(geen) oren hebben naar, voor iets • (ne pas) être intéressé par qc.geen oren hebben • faire la sourde oreillezijn oor te luisteren leggen • écouter attentivementiemand de oren van het hoofd praten • assourdir qn. de parolesiemand de oren van het hoofd schreeuwen • écorcher les oreilles à qn.de oren voor iets sluiten • se boucher les oreilles pour qc.; 〈 figuurlijk〉 ne pas vouloir entendre qc.zijn oren zullen tuiten • les oreilles vont lui tinteriemand de oren van het hoofd vragen • accabler qn. de questionséén en al oor zijn • être (tout yeux) tout oreillesiemand aan de oren malen • casser les oreilles à qn.hij is nog nat achter de oren • si on lui pressait le nez il en sortirait du laitiemand iets in het oor fluisteren • chuchoter qc. à l'oreille de qn.iets in het oor, in de oren knopen • prendre bonne note de qc.gaatjes in de oren hebben • avoir les oreilles percéesknoop dat in je oren! • tiens-le-toi pour dit!slechts met één, een half oor luisteren • n'écouter que d'une oreillede kogels vlogen ons om de oren • les balles sifflaient à nos oreillesop één oor liggen • dormir〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 veel rond z'n oren hebben • avoir beaucoup à faire; 〈m.b.t. zorgen〉 avoir beaucoup de soucisiemand ter ore komen • arriver aux oreilles de qn.het is mij ter ore gekomen dat • j'ai appris quetot over de oren in de schulden zitten • être criblé de dettestot over de oren in het werk zitten • être débordé de travailtot over de oren verliefd zijn op iemand • être follement amoureux de qn.¶ iemand een oor aannaaien • rouler qn.iemand de oren wassen • frotter les oreilles à qn.〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 iemand de oren van de kop zagen • casser les oreilles à qn.hij heeft ze achter de oren • il est moins bête qu'on ne (le) croithet is op een oor na gevild • c'est comme si c'était fait→ link=potje potje -
19 verbeelden
I 〈wederkerend werkwoord; zich verbeelden〉1 [zich inbeelden; zich voorstellen] s'imaginer♦voorbeelden:hij verbeeldt zich heel wat • il se croit qc.verbeeld je! • tu te rends compte!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [uitbeelden] représenter♦voorbeelden:1 dat moet een badkamer verbeelden! • tu appelles ça une salle de bains?moet dat een excuus verbeelden? • faut-il prendre cela pour des excuses? -
20 verbeelding
♦voorbeelden:dat is maar verbeelding • ce n'est qu'illusionde verbeelding prikkelen • exciter l'imaginationdat spreekt tot de verbeelding • cela frappe l'imaginationdie geheimzinnige omgeving werkt op mijn verbeelding • ce cadre mystérieux fait travailler mon imagination2 verbeelding hebben • se croire qc.wat een verbeelding! • mais qu'est-ce qu'il, qu'elle se croit?
- 1
- 2
См. также в других словарях:
croît — [ krwa ] n. m. • XIIe croiz; de croître ♦ Agric., dr. Augmentation d un troupeau par les naissances annuelles. ⊗ HOM. Croix. ● croît nom masculin (de croître) Accroissement d un troupeau par la naissance des petits. Gain de poids vif des animaux … Encyclopédie Universelle
croit — CROÍT s.n. Faptul de a croi2. – v. croi2. Trimis de IoanSoleriu, 31.07.2004. Sursa: DEX 98 CROÍT s. croire, (Transilv.) săbăire, săbăit. (croit al unei haine.) Trimis de siveco, 20.03.2009. Sursa: Sinonime croít s. n. Trimis de siveco,… … Dicționar Român
croît — CROÎT. sub. m. Augmentation. Il se dit De l augmentation d un troupeau par la naissance des petits. Le cheptel se donne à perte et à croît … Dictionnaire de l'Académie Française 1798
croit — croit … Dictionnaire des rimes
croît — (kroî ; le t ne se lie pas dans le parler ordinaire ; au pluriel, l s se lie : les croî z appartiennent....) s. m. 1° Terme d agriculture. Augmentation d un troupeau par les naissances de chaque année. Le cheptel se donne à perte et à croît.… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
CROÎT — s. m. Augmentation. Il se dit de L augmentation d un troupeau par la naissance des petits. Le cheptel se donne à perte et à croît … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
CROÎT — n. m. Augmentation d’un troupeau par la naissance des petits. Le cheptel se donne à perte et à croît … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
Croit-il, le traître, que mille cinq cents livres se trouvent dans le pas d’un cheval? — См. На улице не найдешь. Croit il, le traître, que mille cinq cents livres se trouvent dans le pas d’un cheval? См. Подкову найти к счастью … Большой толково-фразеологический словарь Михельсона (оригинальная орфография)
Croit Robert, il est expert. — См. Спрашивай не старого, спрашивай бывалого … Большой толково-фразеологический словарь Михельсона (оригинальная орфография)
croit — 3 p.s. Prés. croire … French Morphology and Phonetics
croît — 3 p.s. Prés. croître … French Morphology and Phonetics