-
1 hem
-
2 hem
-
3 hem
-
4 hem
[ʼɛm] interjection2. [pour attirer l'attention] ahem -
5 hem
межд.общ. эй!, неужели!, ну!, э!, кхм! (покашливание) -
6 hem
ما قولكميا -
7 hem!.
¡Eh!, ¡ejem, ejem! -
8 hem!
interj. (pour marquer le douté) гм║ (pour attirer l'attention) э!, эй! ║ (en raclant la gorge) кхм-кхм! -
9 ourlet
-
10 ourlet
ourlet [uʀlε]masculine noun* * *uʀlɛnom masculin ( en couture) hem* * *uʀlɛ nm1) [pantalon] hem2) [oreille] rim* * *ourlet nm2 Tech (de plaque, tôle) rim.ourlet de l'oreille Anat helix.[urlɛ] nom masculin -
11 lui
lui1 [lŵie]〈 werkwoord〉 → luire————————lui2 [lŵie]♦voorbeelden:1 nous lui en avons parlé • wij hebben er met hem, haar over gesprokendes idées à lui • zijn eigen denkbeeldende lui seul • op zijn eigen houtje, eigenmachtigil avait un carnet sur lui • hij had een notitieboekje bij zichpron1) hem, haar2) hij, hem3) zich -
12 voir
voir [vwaar]1 zien♦voorbeelden:il voit trouble • het schemert hem, alles danst hem voor de ogenon ne voit pas à dix pas • je kunt geen hand voor ogen zienne voir que par les yeux de qn. • blindelings op iemands oordeel afgaanje n'y vois goutte • ik zie niets2 il va voir à nous loger • hij zal zien, proberen ons ergens onder te brengenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 zien ⇒ getuige zijn van, beleven, meemaken2 bezoeken ⇒ opzoeken, bezichtigen3 ontmoeten ⇒ zien, spreken met, omgaan met4 (in)zien ⇒ constateren, ondervinden5 bekijken ⇒ nagaan, zien6 bezien ⇒ beoordelen, beschouwen7 voor zich zien ⇒ zich een voorstelling maken van, begrijpen♦voorbeelden:vous m'en voyez ravi • ik ben er verrukt vanse faire voir • zich vertonen, zich laten zienvoir venir qn. • iemand doorhebbenen voir (de belles, de toutes les couleurs) • heel wat narigheid meemakenen avoir vu bien d'autres • nog wel wat anders meegemaakt hebbenen faire voir à qn. • iemand het leven zuur makenon aura tout vu • dat is het toppuntje voudrais vous y voir • ik zou u wel eens in mijn plaats willen zienregarder qn. sans le voir • door iemand heen kijkenil faut voir venir • we moeten afwachtenaller voir qn. • iemand opzoekenje ne peux pas le voir • ik kan hem niet uitstaanje ne le vois plus • ik heb het contact met hem verbroken3 pourrais-je voir le patron? • zou ik de baas kunnen spreken?allez voir là-bas si j'y suis • hoepel op, laat me met rustvoyons! • kom aan!c'est à voir • dat staat te bezienne voir que l'argent • alleen maar oog voor het geld hebbenvoir les choses en noir • een pessimistische kijk hebbenje ne le vois pas en médecin • ik zie geen dokter in hemvoir qn. en bienfaiteur • iemand als zijn weldoener zien¶ essaie voir • probeer het maar, als je durftje vois • ik begrijp hetn'avoir rien à voir dans, avec une affaire • niets te maken hebben met een zaakcela n'a pas grand-chose à voir avec mes idées • dat heeft niet veel te maken met mijn ideeënessaie un peu pour voir! • probeer maar eens als je durft!cela n'a rien à voir • dat heeft er niets mee te maken♦voorbeelden:elle s'est vu refuser l'entrée • men heeft haar de toegang geweigerd→ nez1. v1) zien2) bezoeken3) ontmoeten4) inzien, constateren5) bekijken6) bezien7) begrijpen2. se voirv2) zich zien3) gebeuren5) elkaar zien -
13 ourler
uʀleverbe transitif to hem* * *uʀle vt* * *[urle] verbe transitif2. (littéraire) [border] to fringe -
14 faire
faire1 [fer]〈m.〉1 〈 beeldende kunst, literatuur〉manier van schrijven, schilderen, beeldhouwen ⇒ stijl, techniek, wijze van uitvoering→ dire————————faire2 [fer]1 maken2 doen9 zeggen ⇒ antwoorden 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:ce faisant • daarbijque faire? • wat te doen?mais qu'est-ce qu'ils font! • wat spoken ze toch uit!qu'est-ce que vous faites dans la vie? • wat doet u (voor de kost)?quoi qu'on fasse, il n'est jamais content • wat men ook doet, hij is nooit tevredenpour quoi faire? • waarvoor?, waarom?il ne fait rien à l'école • hij presteert niets op schoolje ne peux pas faire autrement • ik kan niet andersil a bien fait • dat heeft hij goed gedaanfaire bien, mal de 〈+ onbepaalde wijs〉 • er goed, verkeerd aan doen tecomment avez-vous fait pour résoudre ce problème? • hoe heeft u dit probleem opgelost?3 faire de l'anglais • 〈 aan de universiteit〉 Engels studeren; 〈 op school〉 Engels leren; 〈 in vrije tijd〉 aan Engels doenfaire de l'aviron, de la natation, de la voile • roeien, zwemmen, zeilenil a fait les Beaux-Arts • hij heeft de academie voor beeldende kunsten doorlopenfaire que 〈+ aantonende wijs〉 • ten gevolge hebben dat, veroorzaken dat〈 onpersoonlijk, van tijd〉 ça fait quinze jours que je ne l'ai pas vu • ik heb hem sinds veertien dagen niet geziencent centimètres font un mètre • honderd centimeter is een meteril fait un mètre quatre-vingts • hij is 1,80 m (lang)quelle pointure faites-vous? • welke maat (schoenen) heeft u?je fais du quarante • ik heb maat veertigquatre et trois font sept • vier en drie maakt, is zevencombien fais-tu? • hoe groot, zwaar ben jij?combien ça fait? • hoeveel is dat?il me fait penser à mon oncle • hij doet me aan mijn oom denkenfaire rire qn. • iemand aan het lachen makenfaire savoir (à qn.) que • (iemand) mededelen datfaire traverser la rue à qn. • iemand de straat helpen overstekenfaire l'idiot • zich van den domme houden; gek doen9 sans doute, fit-il, vous avez raison • ongetwijfeld, antwoordde, zei hij, u heeft gelijkmon manteau fera l'hiver • met mijn jas kom ik de winter nog wel doorune bouteille de whisky me fait six mois • ik doe zes maanden met een fles whiskyest-ce qu'il a déjà fait sa rougeole? • heeft hij al mazelen gehad?faire jeune • er jong uitzienvotre cravate fait sérieux • door uw das ziet u er serieus uitsi tu fais cela, tu auras à faire à moi • als je dat doet, dan krijg je het met mij aan de stokavoir à faire à, avec • te doen, te maken hebben metn'avoir que faire de qc. • iets niet nodig hebbenêtre fait pour • bestemd, geschikt zijn voor〈 informeel〉 (il) faut le faire! • doe het maar eens na!ça fait une heure que je t'attends • ik wacht al een uur op jeen faire (à sa tête) • zijn eigen gang gaanje n'en ferai rien! • ik denk er niet aan!en faire tout un drame • er een drama van maken〈 informeel〉 on ne me la fait pas! • ik ben niet van gisteren!qu'est-ce que cela fait? • wat zou dat?qu'est-ce que ça peut bien vous faire? • wat kan u dat eigenlijk schelen?qu'est-ce que vous voulez que ça me fasse? • wat maakt het mij uit?ça ne fait rien • dat doet er niet toerien à faire! • niets daarvan!, nee is nee!rien n'y fit • niets hielpnous ne pouvons rien y faire • wij kunnen er niets aan doencela y fait beaucoup • dat maakt veel uitça fait bien de 〈+ onbepaalde wijs〉 • het is in de mode, het staat goed tec'est bien fait! • goed zo!c'est bien fait (pour lui)! • net goed!, lekker!il ne fait que commencer • hij begint pasne faire qu'entrer et sortir • even bij iemand aanwippenne faire que (de) 〈+ onbepaalde wijs〉 • zo pas, net, juist iets gedaan hebbencela ne fait rien à l'affaire • dat verandert niets aan de zaakqu'est-ce que tu as fait de mes clefs? • wat heb je met mijn sleutels gedaan?ne pas pouvoir faire que • niet kunnen verhinderen dat〈 kaartspel〉 c'est à qui de faire? • wie geeft?faites! • ga uw gang!ce n'est ni fait ni à faire • het is knoeiwerkje le connais comme si je l'avais fait • ik ken hem door en door1 tot stand komen ⇒ ontstaan, gemaakt worden3 worden4 beter, rijper worden6 gebruikelijk zijn 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 comment que ça se fait? • hoe komt dat?〈 handel〉 se faire en acajou, en bleu • in mahonie, in blauw vervaardigd worden, leverbaar zijn〈 onpersoonlijk〉 il pourrait bien se faire que 〈+ aanvoegende wijs〉 • het is niet onwaarschijnlijk datse faire vieux • oud worden, verouderense faire à une idée • aan een idee wennença ne se fait pas! • dat, zoiets doet men niet!se faire les ongles • zijn nagels verzorgense faire une tasse de café • een kopje koffie voor zichzelf makense faire couper les cheveux • zijn haren laten knippense faire faire un costume • (zich) een pak laten makens'en faire • zich zorgen maken, zich ongerust makenne pas s'en faire • zich niet druk maken, zich nergens iets van aantrekken; 〈 ook〉 zich niet generen(ne) t'en fais pas! • (maak je maar) geen zorgen!, maak je niet dik!〈 informeel〉 il faut se le, la faire • het leven met hem, haar is geen lolletje♦voorbeelden:il fait nuit • het is nachtquel temps fait-il? • wat voor weer is het?par le temps qu'il fait • met dit weeril fait beau • het is mooi weercombien il fait aujourd'hui? • hoeveel graden is het vandaag?1. v1) maken2) doen3) doen (aan) [sport, muziek, etc.]4) afleggen [afstand]5) veroorzaken6) zijn [maten, rekenen]7) doen (alsof), spelen8) antwoorden2. se fairev2) gebeuren3) worden4) beter/rijper worden5) wennen (aan)3. il faitv -
15 enclaver
enclaver [ɑ̃klave]➭ TABLE 1 transitive verb( = entourer) to enclose* * *ɑ̃klaveverbe transitif to hem in [terrain]* * *ɑ̃klave vtto enclose, to hem in* * *enclaver verb table: aimer vtr1 ( enclore) une région enclavée dans les montagnes a region enclosed by mountains; un pays enclavé a landlocked country;2 ( insérer) to insert.[ɑ̃klave] verbe transitif2. [insérer] -
16 le
le1 [lə],♦voorbeelden:1 je l'en remercie • ik bedank hem, haar ervoorêtes-vous le roi? je le suis • bent u de koning? dat ben ik————————le2 [lə],〈 lidwoord〉1 de, het♦voorbeelden:l'article trois • artikel driela Callas • Callasoh! le beau chien • o, wat een mooie hondle commissaire Maigret • commissaris Maigretallez, les enfants! • kom, kinderen!il s'est cassé la jambe • hij heeft zijn been gebrokenle médecin reçoit le(s) lundi(s) • de dokter houdt spreekuur op maandagla mine allongée • met een lang gezicht〈 informeel〉 le Pierre, la Jeanne • Piet, Jannietrois fois la semaine • drie keer per weekà la française • op z'n Fransl'on • men1. = la; = les; pron1) hem, haar [persoon]2) hen, ze [persoon pl]3) het [zaak]4) ze [zaak pl]2. = la; = les; artde, het -
17 manquer
manquer [mãkee]1 ontbreken ⇒ afwezig zijn, verstek laten gaan, missen2 gebrek hebben (aan) ⇒ niet hebben, te kort komen, missen3 tekortschieten (in) ⇒ nalaten, verzuimen♦voorbeelden:1 ce n'est pas l'argent qui manque! • er is geld genoeg!ses enfants lui manquent • hij, zij mist zijn, haar kinderenles occasions ne manquent pas! • gelegenheid te over!l'argent vint à manquer • het geld raakte opla voix lui manqua • zijn stem stokte in zijn keelles forces lui manquèrent • zijn krachten begaven hettu me manques beaucoup • ik mis je ergmanquer à l'appel • op het appel ontbrekenla conversation manque d' entrain • het gesprek wil niet vlottenmanquer d' expérience • onervaren zijnil ne manque pas d' esprit • hij is niet ongeestigil ne manque de rien • hij komt niets te kortmanquer à sa parole • zijn woord breken〈 formeel〉 manquer à qn., au respect qu'on doit à qn. • iemand niet met het verschuldigde respect bejegenenje n'y manquerai pas • ik zal het zeker doenne pas manquer de faire qc. • iets zeker doenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 mislopen3 tot een mislukking maken ⇒ laten mislukken, laten mislopen, verknoeien♦voorbeelden:manquer le train • de trein missen〈 figuurlijk〉 la prochaine fois, je ne le manquerai pas • de volgende keer zal ik hem te grazen nemen, zal ik hem weten te vinden→ coche¶ manquer la classe • spijbelen, de school verzuimenmanquer une occasion • een gelegenheid voorbij laten gaanil n'en manque pas une • hij begaat de ene stommiteit na de anderev1) ontbreken2) niet hebben, missen3) verzuimen4) mislukken5) missen, niet treffen6) mislopen -
18 son
son1 [sõ]〈m.〉1 geluid ⇒ klank, toon2 zemelen3 zaagsel♦voorbeelden:son des trompettes • trompetgeschalson filé • lang aangehouden toonbaisser le son d'un poste • de radio zachter zettenau son, aux sons de • op de tonen, klanken van————————son2 [sõ],1 zijn, haar ⇒ z'n, d'r, van hem, van haar, ervan♦voorbeelden:Sa Majesté • Zijne, Hare Majesteit〈 schertsend, voor eigennaam〉 son Monsieur T. • die meneer T. van hem, haarà sa vue • bij het zien van hem, haarm1) geluid, klank2) toon3) zemelen4) zaagsel -
19 arrondir
arrondir [aʀɔ̃diʀ]➭ TABLE 21. transitive verba. [+ objet, contour] to make round ; [+ rebord, angle] to round off ; [+ visage, taille, ventre] to fill outb. ( = accroître) arrondir ses fins de mois to supplement one's incomec. ( = simplifier) [+ somme, nombre] to round off• arrondir à l'euro inférieur/supérieur to round down/up to the nearest euro2. reflexive verb► s'arrondir [taille, ventre, personne] to fill out* * *aʀɔ̃diʀ
1.
1) ( rendre rond) to round [something] off [objet]; to round off [bord]; to open [something] wide [yeux]2) ( adoucir) to make [something] softer [mouvement]; to polish [phrase]3) ( dans un calcul) to round off [chiffre]arrondir au franc supérieur/inférieur — to round up/down to the nearest franc
4) ( augmenter) to increase [fortune, patrimoine]
2.
s'arrondir verbe pronominal1) ( devenir rond) [objet] to become round(ed); [personne, visage, ventre] to fill out; [yeux] to widen2) ( augmenter) [fortune] to be growing••* * *aʀɔ̃diʀ vt1) [forme, objet] to round2) [somme] to round off* * *arrondir verb table: finirA vtr1 ( rendre rond) to round [sth] off [objet]; to round off [bord]; to open [sth] wide [yeux]; to make the hem of [sth] even [jupe]; arrondir la bouche to purse one's lips; cette coiffure lui arrondit le visage that hairstyle makes her face look round; arrondir les bras au dessus de la tête to arch one's arms above one's head;2 ( adoucir) to make [sth] softer [mouvement]; to polish [phrase]; arrondir le caractère de qn to make sb a more rounded character;3 ( dans un calcul) to round off [chiffre, résultat]; on arrondit? shall we round it off?; arrondir à l’euro supérieur/inférieur to round up/down to the nearest euro; en arrondissant in round figures;4 ( augmenter) to increase [fortune, patrimoine] ; arrondir son revenu or ses fins de mois to supplement one's income (en faisant by doing);5 Naut to round [cap];6 Phon to round [voyelle].B s'arrondir vpr1 ( devenir rond) [objet] to become round(ed); [personne, visage, ventre] to fill out; [yeux] to widen;2 ( s'adoucir) [personne] to mellow;3 ( augmenter) [fortune, patrimoine] to be growing.arrondir les angles to smooth the rough edges.[arɔ̃dir] verbe transitif[incurver] to round off (separable)2. [augmenter - capital, pécule] to increase ; [ - patrimoine, domaine] to extendarrondir un total à l'euro supérieur/inférieur to round a sum up/down to the nearest euro————————s'arrondir verbe pronominal intransitif1. [grossir - femme enceinte, ventre] to get bigger ou rounder ; [ - somme] to mount up -
20 compter
compter [kɔ̃te]━━━━━━━━━━━━━━━━━━➭ TABLE 11. <a. ( = calculer) to count• combien en avez-vous compté ? how many did you count?• 40 cm ? j'avais compté 30 40cm? I made it 30• on peut compter sur les doigts de la main ceux qui comprennent vraiment you can count on the fingers of one hand the people who really understandb. ( = prévoir) to reckonc. ( = inclure) to include• nous étions dix, sans compter le professeur there were ten of us, not counting the teacherd. ( = facturer) to charge fore. ( = prendre en considération) to take into account• il aurait dû venir, sans compter qu'il n'avait rien à faire he ought to have come, especially as he had nothing to dof. ( = classer) to consider• on compte ce livre parmi les meilleurs de l'année this book is considered among the best of the yearg. ( = avoir l'intention de) to intend to ; ( = s'attendre à) to expect to• j'y compte bien ! I should hope so!2. <a. ( = calculer) to countb. ( = être économe) to economize• dépenser sans compter ( = être dépensier) to spend extravagantly ; ( = donner généreusement) to give without counting the costc. ( = avoir de l'importance) to countd. ( = valoir) to counte. ( = figurer) compter parmi to rank amongf. (locutions)• cette loi prendra effet à compter du 30 septembre this law will take effect as from 30 September► compter avec ( = tenir compte de) to take account of• un nouveau parti avec lequel il faut compter a new party that has to be taken into account► compter sans* * *kɔ̃te
1.
1) ( dénombrer) to counton ne compte plus ses victoires — he/she has had countless victories
je ne compte plus les lettres anonymes que je reçois — I've lost count of the anonymous letters I have received
sans compter — [donner, dépenser] freely
2) ( évaluer)il faut compter environ 100 euros — you should reckon on GB ou count on paying about 100 euros
3) ( faire payer)4) ( inclure) to countje vous ai compté dans le nombre des participants — I've counted you as one of ou among the participants
5) ( projeter)6) ( s'attendre à)‘je vais t'aider’ - ‘j'y compte bien’ — ‘I'll help you’ - ‘I should hope so too’
2.
verbe intransitif1) ( dire les nombres) to count2) ( calculer) to count, to add upil sait très bien compter, il compte très bien — he's very good at counting
3) ( avoir de l'importance) to matter ( pour quelqu'un to somebody)c'est l'intention or le geste qui compte — it's the thought that counts
le salaire compte beaucoup dans le choix d'une carrière — pay is an important factor in the choice of a career
4) ( avoir une valeur) to countcompter double/triple — to count double/triple
5) ( figurer)compter au nombre de, compter parmi — to be counted among
6)compter avec — ( faire face) to reckon with [difficultés, concurrence]; ( ne pas oublier) to take [sb/sth] into account [personne, chose]
7)compter sans — ( négliger) not to take [sb/sth] into account [personne, chose]
8)compter sur — ( attendre) to count on [personne, aide]; (dépendre, faire confiance) to rely on [personne, ressource]; ( prévoir) to reckon on [somme, revenu]
vous pouvez compter sur moi, je vais m'en occuper — you can rely ou count on me, I'll see to it
ne compte pas sur moi — (pour venir, participer) count me out
je vais leur dire ce que j'en pense, tu peux compter là- dessus (colloq) or sur moi! — I'll tell them what I think, you can be sure of that!
quand il s'agit de faire des bêtises, on peut compter sur toi! — (colloq) hum trust you to do something silly!
3.
se compter verbe pronominalles faillites dans la région ne se comptent plus — there have been countless bankruptcies in the area
4.
à compter de locution prépositive as from
5.
sans compter que locution conjonctive ( en outre) and what is more; ( d'autant plus que) especially as* * *kɔ̃te1. vt1) (établir le nombre de) to count2) (= inclure, dans une liste) to includesans compter qch — not counting sth, not including sth
On sera dix-huit, sans compter les enfants. — There'll be eighteen of us, not counting the children.
3) (= facturer) to charge forIl n'a pas compté le deuxième café. — He didn't charge us for the second coffee.
4) (= avoir à son actif, comporter) to haveL'institut compte trois prix Nobel. — The institute has three Nobel prizewinners.
5) (prévoir: une certaine quantité, un certain temps) to allow, to reckon onIl faut compter environ deux heures. — You have to allow about two hours., You have to reckon on about two hours.
6) (= avoir l'intention de)Je compte bien réussir. — I fully intend to succeed.
Je compte partir début mai. — I intend to leave at the beginning of May.
2. vi1) (calculer) to countIl savait compter à l'âge de trois ans. — He could count when he was three years old.
à compter du 10 janvier COMMERCE — from 10 January, as from 10 January
2) (= être non négligeable) to count, to matterL'honnêteté, ça compte quand même. — Honesty counts after all.
3) (qu'on peut prendre en compte) to countÇa ne compte pas - il s'est fait aider. — That doesn't count - he had help.
4) (= figurer)compter parmi — to be among, to rank among
compter avec qch/qn — to reckon with sth/sb
compter sans qch/qn — to reckon without sth/sb
6)compter sur [personne] — to count on, to rely on, [aide] to count on
7) (= être économe) to watch every penny, to count the penniesPendant longtemps, il a fallu compter. — For a long time we had to watch every penny.
* * *compter verb table: aimerA vtr1 ( dénombrer) to count; compter les jours to count the days; ‘j'ai compté cinq coups à l'horloge’-‘j'en ai compté six’ ‘I counted five strokes of the clock’-‘I counted six’; ‘combien y a-t-il de bouteilles?’-‘j'en compte 24’ ‘how many bottles are there?’-‘I make it 24’; on compte deux millions de chômeurs/3 000 cas de malaria there is a total of two million unemployed/3,000 cases of malaria; une heure après le début de l'attaque on comptait déjà 40 morts an hour after the attack started 40 deaths had already been recorded; on ne compte plus ses victoires he/she has had countless victories; je ne compte plus les lettres anonymes que je reçois I've lost count of the anonymous letters I have received; j'ai compté qu'il y avait 52 fenêtres/500 euros I counted a total of 52 windows/500 euros; as-tu compté combien il reste d'œufs? have you counted how many eggs are left?;2 ( évaluer) compter une bouteille pour trois to allow a bottle between three people; pour aller à Caen il faut compter cinq heures you must allow five hours to get to Caen; il faut compter environ 100 euros you should reckon on GB ou count on paying about 100 euros; compter large/très large/trop large to allow plenty/more than enough/far too much; j'ai pris une tarte pour huit, je préfère compter large I got a tart for eight, I prefer to be on the safe side;3 ( faire payer) compter qch à qn to charge sb for sth; il m'a compté la livre à 1,71 euro he charged me 1.71 euros to the pound; il m'a compté 50 euros de déplacement he charged a 50 euro call-out fee;4 ( inclure) to count; je vous ai compté dans le nombre des participants I've counted you as one of ou among the participants; nous t'avons déjà compté pour le repas de la semaine prochaine we've already counted you (in) for the meal next week; as-tu compté la TVA? have you counted the VAT?; 2 000 euros par mois sans compter les primes 2,000 euros a month not counting bonuses; sans compter les soucis not to mention the worry; j'ai oublié de compter le col et la ceinture quand j'ai acheté le tissu I forgot to allow for the collar and the waistband when I bought the fabric; je le comptais au nombre de mes amis I counted him among my friends ou as a friend; s'il fallait compter le temps que j'y passe if I had to work out how much time I'm spending on it;5 ( avoir) to have [habitants, chômeurs, alliés]; to have [sth] to one's credit [victoire, succès]; notre club compte des gens célèbres our club has some well-known people among its members; un sportif qui compte de nombreuses victoires à son actif a sportsman who has many victories to his credit; il compte 15 ans de présence dans l'entreprise he has been with the company for 15 years;6 ( projeter) compter faire to intend to do; ‘comptez-vous y aller?’-‘j'y compte bien’ ‘do you intend to go?’-‘yes, I certainly do’; je compte m'acheter un ordinateur I'm hoping to buy myself a computer;7 ( s'attendre à) il comptait que je lui prête de l'argent he expected me to lend him some money; ‘je vais t'aider’-‘j'y compte bien’ ‘I'll help you’-‘I should hope so too’;8 ( donner avec parcimonie) il a toujours compté ses sous he has always watched the pennies; compter jusqu'au moindre centime to count every penny; sans compter [donner, dépenser] freely; se dépenser sans compter pour (la réussite de) qch to put everything one's got into sth.B vi1 ( dire les nombres) to count; compter jusqu'à 20 to count up to 20; il ne sait pas compter he can't count; il a trois ans mais il compte déjà bien he's three but he's already good at counting; compter sur ses doigts to count on one's fingers;2 ( calculer) to count, to add up; il sait très bien compter, il compte très bien he's very good at counting; cela fait 59 non pas 62, tu ne sais pas compter! that makes 59 not 62, you can't count!; compter sur ses doigts to work sums out on one's fingers;3 ( avoir de l'importance) [avis, diplôme, apparence] to matter (pour qn to sb); ce qui compte c'est qu'ils se sont réconciliés what matters is that they have made it up; c'est l'intention or le geste qui compte it's the thought that counts; 40 ans dans la même entreprise ça compte/ça commence à compter 40 years in the same company, that's quite something/it's beginning to add up; ça compte beaucoup pour moi it means a lot to me; je ne compte pas plus pour elle que son chien I mean no more to her than her dog; compter dans to be a factor in [réussite, échec]; le salaire compte beaucoup dans le choix d'une carrière pay is an important factor in the choice of a career; cela a beaucoup compté dans leur faillite it was a major factor in their bankruptcy; ça fait longtemps que je ne compte plus dans ta vie it's been a long time since I have meant anything to you; il connaît tout ce qui compte dans le milieu du cinéma he knows everybody who is anybody in film circles;4 ( avoir une valeur) [épreuve, faute] to count; compter double/triple to count double/triple; compter double/triple par rapport à to count for twice/three times as much as; ça ne compte pas, il a triché it doesn't count, he cheated; le dernier exercice ne compte pas dans le calcul de la note the last exercise isn't counted in the calculation of the grade; la lettre ‘y’ compte pour combien? how much is the letter ‘y’ worth?; la lettre ‘z’ compte pour combien de points? how many points is the letter ‘z’ worth?; une faute de grammaire compte pour quatre points four marks are deducted for a grammatical error;6 compter avec ( faire face) to reckon with [difficultés, concurrence, belle-mère]; ( ne pas oublier) to take [sb/sth] into account [personne, chose]; ( prévoir) to allow for [retard, supplément]; il doit compter avec les syndicats he has to reckon with the unions; il faut compter avec l'opinion publique one must take public opinion into account; il faut compter avec le brouillard dans cette région you should allow for fog in that area;7 compter sans ( négliger) to reckon without [risque, gêne]; ( oublier) not to take [sb/sth] into account [personne, chose]; c'était compter sans le brouillard that was without allowing for the fog; j'avais compté sans la TVA I hadn't taken the VAT into account;8 compter sur ( attendre) to count on [personne, aide]; (dépendre, faire confiance) to rely on [personne, ressource]; ( prévoir) to reckon on [somme, revenu]; vous pouvez compter sur moi, je viendrai you can count on me, I'll be there; tu peux compter sur ma présence you can count on me ou on my being there; vous pouvez compter sur moi, je vais m'en occuper you can rely ou count on me, I'll see to it; ne compte pas sur moi (pour venir, participer) count me out; ne compte pas sur moi pour payer tes dettes/faire la cuisine don't rely on me to pay your debts/do the cooking; ne compte pas sur eux pour le faire don't count on them to do it; le pays peut compter sur des stocks de vivres en provenance de… the country can count on stocks of food supplies coming from…; le pays peut compter sur ses réserves de blé the country can rely on its stock of wheat; je ne peux compter que sur moi-même I can only rely on myself; je leur ferai la commission, compte sur moi I'll give them the message, you can count on me; je vais leur dire ce que j'en pense, tu peux compter là-dessus○ or sur moi! I'll tell them what I think, you can be sure of that!; quand il s'agit de faire des bêtises, on peut compter sur toi○! iron trust you to do something silly!; compter sur la discrétion de qn to rely on sb's discretion; je compte dessus I'm counting ou relying on it.C se compter vpr leurs victoires se comptent par douzaines they have had dozens of victories; les défections se comptent par milliers there have been thousands of defections; leurs chansons à succès ne se comptent plus they've had countless hits; les faillites dans la région ne se comptent plus there have been countless bankruptcies in the area.D à compter de loc prép as from; réparations gratuites pendant 12 mois à compter de la date de vente free repairs for 12 months with effect from the date of sale.E sans compter que loc conj ( en outre) and what is more; ( d'autant plus que) especially as; c'est dangereux sans compter que ça pollue it's dangerous and what's more it causes pollution.compte là-dessus et bois de l'eau fraîche○ that'll be the day.[kɔ̃te] verbe transitif1. [dénombrer - objets, argent, personnes] to counton ne compte plus ses crimes she has committed countless ou innumerable crimesj'ai compté qu'il restait 200 euros dans la caisse according to my reckoning there are 200 euros left in the tillcompter les heures/jours [d'impatience] to be counting the hours/days2. [limiter] to count (out)a. [il va mourir] his days are numberedb. [pour accomplir quelque chose] he's running out of timeil ne comptait pas sa peine/ses efforts he spared no pains/effort3. [faire payer] to charge fornous ne vous compterons pas la pièce détachée we won't charge you ou there'll be no charge for the spare partle serveur nous a compté deux euros de trop the waiter has overcharged us by two euros, the waiter has charged us 15 francs too much4. [payer, verser] to pay6. [classer - dans une catégorie]compter quelque chose/quelqu'un parmi to count something/somebody among, to number something/somebody amongcompter quelqu'un/quelque chose pour: nous devons compter sa contribution pour quelque chose we must take some account of her contribution8. [avoir - membres, habitants] to havenous sommes heureux de vous compter parmi nous ce soir we're happy to have ou to welcome you among us tonightil compte beaucoup d'artistes au nombre de ou parmi ses amis he numbers many artists among his friends9. [s'attendre à] to expect10. [avoir l'intention de] to intendcompter faire quelque chose to intend to do something, to mean to do something, to plan to do something11. [prévoir] to allowil faut compter entre 14 et 20 euros pour un repas you have to allow between 14 and 20 euros for a mealje compte qu'il y a un bon quart d'heure de marche/une journée de travail I reckon there's a good quarter of an hour's walk/there's a day's workil faudra deux heures pour y aller, en comptant large it will take two hours to get there, at the most————————[kɔ̃te] verbe intransitifsi je compte bien, tu me dois 345 francs if I've counted right ou according to my calculations, you owe me 345 francstu as dû mal compter you must have got your calculations wrong, you must have miscalculated2. [limiter ses dépenses] to be careful (with money)ce qui compte, c'est ta santé/le résultat the important thing is your health/the end result40 ans d'ancienneté, ça compte! 40 years' service counts for something!je prendrai ma décision seule! — alors moi, je ne compte pas? I'll make my own decision! — so I don't count ou matter, then?tu as triché, ça ne compte pas you cheated, it doesn't countà l'examen, la philosophie ne compte presque pas philosophy is a very minor subject in the examcompter double/triple to count double/triplecompter pour quelque chose/rien to count for something/nothingquand il est invité à dîner, il compte pour trois! when he's invited to dinner he eats enough for three!4. [figurer]elle compte parmi les plus grands pianistes de sa génération she is one of the greatest pianists of her generation————————compter avec verbe plus prépositiondésormais, il faudra compter avec l'opposition from now on, the opposition will have to be reckoned with————————compter sans verbe plus préposition————————compter sur verbe plus préposition[faire confiance à] to count ou to rely ou to depend on (inseparable)[espérer - venue, collaboration, événement] to count on (inseparable)c'est quelqu'un sur qui tu peux compter he's/she's a reliable personne compte pas trop sur la chance don't count ou rely too much on luckje peux sortir demain soir? — n'y compte pas! can I go out tomorrow night? — don't count ou bank on it!il ne faut pas trop y compter don't count on it, I wouldn't count on itcompter sur quelqu'un/quelque chose pour: compte sur lui pour aller tout répéter au patron! you can rely on him to go and tell the boss everything!si c'est pour lui jouer un mauvais tour, ne comptez pas sur moi! if you want to play a dirty trick on him, you can count me out!————————se compter verbe pronominalses succès ne se comptent plus her successes are innumerable ou are past counting————————se compter verbe pronominal (emploi réfléchi)1. [s'estimer] to count ou to consider oneself2. [s'inclure dans un calcul] to count ou to include oneself————————à compter de locution prépositionnelleas from ou ofà compter du 7 mai as from ou of May 7thà compter de ce jour, nous ne nous sommes plus revus from that day on, we never saw each other again————————en comptant locution prépositionnelleil faut deux mètres de tissu en comptant l'ourlet you need two metres of material including ou if you include the hem————————sans compter locution adverbiale[généralementéreusement]donner sans compter to give generously ou without counting the cost————————sans compter locution prépositionnelle[sans inclure] not counting————————sans compter que locution conjonctiveil est trop tôt pour aller dormir, sans compter que je n'ai pas du tout sommeil it's too early to go to bed, quite apart from the fact that I'm not at all sleepy————————tout bien compté locution adverbiale
См. также в других словарях:
hem — hem … Dictionnaire des rimes
hem — hem·a·chate; hem·a·tin; hem·a·tin·om·e·ter; hem·a·tite; hem·a·tit·ic; hem·a·to·blast; hem·a·to·cele; hem·a·to·chrome; hem·a·to·col·pos; hem·a·to·cryal; hem·a·to·cyte; hem·a·tog·e·nous; hem·a·to·gone; hem·a·to·lite; hem·a·to·log·ic;… … English syllables
hem — [ ɛm; hɛm ] interj. • XVIe; onomat. ♦ Interjection servant à appeler (⇒ hé, holà), à interroger (⇒ hein), à exprimer le doute, un scepticisme moqueur, certains sous entendus (⇒ hum). « Hem ? quoi ? que voulez vous ? » (Marivaux). ♢ Onomatopée… … Encyclopédie Universelle
hem — 1. (hèm ) interj. 1° On s en sert pour appeler. Hem, hem, venez çà. 2° On s en sert aussi pour interroger. • As tu l effronterie de m assurer que tu n as rien vu ? hem ! réponds, parle, HAUTEROCHE le Coch. 3. • Beau père, ainsi je crois… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
Hem — Escudo … Wikipedia Español
Hem — Hem, v. t. [imp. & p. p. {Hemmed}; p. pr. & vb. n. {Hemming}.] 1. To form a hem or border to; to fold and sew down the edge of. Wordsworth. [1913 Webster] 2. To border; to edge [1913 Webster] All the skirt about Was hemmed with golden fringe.… … The Collaborative International Dictionary of English
Hem — bezeichnet: eine Gemeinde in der französischen Region Nord Pas de Calais, siehe Hem (Nord) eine Ortschaft in der Skive Kommune in Dänemark, siehe Hem (Dänemark) eine Band aus Brooklyn, New York City, siehe Hem (Band) Hem ist der Familienname… … Deutsch Wikipedia
hem — HEM, hemuri, s.n. Nucleu al hemoglobinei şi al altor pigmenţi respiratori celulari, de care se leagă un ion de fier. – Din fr. hème Trimis de gall, 13.09.2007. Sursa: DEX 98 hem s. n., pl. hémuri Trimis de siveco, 10.08.2004. Sursa: Dicţionar… … Dicționar Român
hem — hem1 [hem] n. [ME < OE, akin to MLowG ham, enclosed piece of land < IE base * kem , to compress, impede > HAMPER1] 1. the border on a garment or piece of cloth, usually made by folding the edge and sewing it down 2. any border, edge, or… … English World dictionary
Hem — Hem, v. i. [[root]15. See {Hem}, interj.] To make the sound expressed by the word hem; hence, to hesitate in speaking. Hem, and stroke thy beard. Shak. [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
Hem — Hem, n. [AS. hem, border, margin; cf. Fries. h[ a]mel, Prov. G. hammel hem of mire or dirt.] 1. The edge or border of a garment or cloth, doubled over and sewed, to strengthen it and prevent raveling. [1913 Webster] 2. Border; edge; margin. Hem… … The Collaborative International Dictionary of English