-
1 glint
n. schittering; flits--------v. glinsteren; flitsenglint1[ glint] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————glint2〈 werkwoord〉1 schitteren ⇒ fonkelen, glinsteren -
2 glisten
n. flits; glinstering; schijn--------v. laten glinsteren; schijnen[ glisn]1 schitteren ⇒ glinsteren, glimmen♦voorbeelden:1 glisten with • schitteren/fonkelen van -
3 glitter
n. geschitter, glinstering--------v. schitteren, ben, glinsterenglitter1[ glittə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 geschitter ⇒ glans, glinstering2 aantrekkelijkheid ⇒ charme, betovering————————glitter2〈 werkwoord〉1 schitteren ⇒ ben, glinsteren♦voorbeelden:1 glitter with • schitteren/ben van -
4 shimmer
n. glinstering, glans--------v. glinsteren, zacht glanzen, zacht schijnenshimmer1[ sjimmə] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————shimmer2〈 werkwoord〉 -
5 blink
n. glinstering--------v. knipogen; glinsterenb1[ blingk] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————b22 knipperen ⇒ flikkeren, schitterenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
6 bloom
n. bloem; bloei; gloed; poeder--------v. ontbloeien; glinsterenbloom1[ bloe:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 bloei(tijd) ⇒ kracht, hoogste ontwikkeling4 blos ⇒ gloed, ongereptheid♦voorbeelden:in the bloom of one's youth • in de kracht van zijn jeugd————————bloom2〈 werkwoord〉1 bloeien ⇒ in bloei zijn/staan3 floreren ⇒ gedijen, tieren5 zich ontwikkelen ⇒ (op)bloeien, uitgroeien♦voorbeelden: -
7 coruscate
v. flikkeren, schitteren[ korrəskeet] 〈zelfstandig naamwoord: coruscation〉1 schitteren ⇒ glinsteren, sprankelen♦voorbeelden:1 coruscating conversation • sprankelende/flitsende conversatie -
8 fire
n. vuur; brand; brandstichting; vreugdevuur; enthousiasme; schittering; passie--------v. ontslaan; aansteken; vuren; lossen; bakken; aanwakkeren; glinsterenfire1[ fajjə] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:1 be full of fire • vol vuur/enthousiast zijnblow (up) a fire • een vuur aanblazencatch fire • vlam vattenlay a fire • een vuur aanleggenlight/make a fire • een vuur aanstekenmake up a fire • een vuur opstokenfight fire with fire • vuur met vuur bestrijdenset on fire, set fire to • in brand stekencease/open fire • het vuur staken/openen4 light the fire • de haard/kachel aanstekengo through fire and water • door het vuur gaan, alle gevaren trotserenplay with fire • met vuur spelenfire! • brand!————————fire2♦voorbeelden:♦voorbeelden:1 oil-fired furnace • olie/petroleumkachelfire off a speech • een speech afstekenfire at/(up)on something • op iets schieten♦voorbeelden:it fired him with enthusiasm • het zette hem in vuur en vlam¶ fire up • bezielen, stimuleren -
9 glance
n. (vluchtige) blik; oogopslag--------v. gluren, snel bekijken; glanzen; schitterenglance1[ gla:ns] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (vluchtige) blik ⇒ oogopslag, kijkje2 flits ⇒ glinstering, flikkering♦voorbeelden:1 at a glance • met één oogopslag, onmiddellijk————————glance2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:1 glance down/up • een blik naar beneden/boven werpenglance round • (even) rondkijkenglance at • vluchtig/even bekijken, een blik werpen opglance over/through • (even) inkijken/bekijken, doorkijken3 glance aside/off • afschampen, afstuitenglance off • afschampen op, afglijden van 〈 ook figuurlijk〉 -
10 play
n. toneelstuk; spel; speeltuig; lach; humor--------v. spelen; voordragen; spelen ( muziek)play1[ plee] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 spel4 actie ⇒ activiteit, beweging♦voorbeelden:〈Amerikaans-Engels; voornamelijk sport〉 set play • ingestudeerd(e) spel(patroon)/manoeuvreallow/give full/free play to something • iets vrij spel latenthere's too much play in the rope • het touw heeft te veel spelingbring/call into play • erbij betrekkencome into play • mee gaan spelen¶ make great play about/of • erg de nadruk leggen op, sterk benadrukken————————play21 spelen♦voorbeelden:play dead • doen alsof men dood isplay on • doorspelenplay at soldiers/hide-and-seek • soldaatje/verstoppertje spelen〈 figuurlijk〉 play at something • iets niet ernstig nemen, iets doen voor de pretplay down to someone • zich aan iemand aanpassen〈 informeel〉 what on earth are you playing at? • wat heeft dit allemaal te betekenen?play (up)on someone's feelings • op iemands gevoelens werkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:play back a tape • een band afspelen/weergevenhe played his last dollar • hij zette zijn laatste dollar inplay someone along • iemand aan het lijntje houdenplay something down • iets bagatelliseren -
11 sparkle
n. vonk; bliksem--------v. vonken schieten; fonkelen; tintelen; mousseren; doen glimmensparkle1[ spa:kl] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————sparkle2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:sparkling wine • mousserende wijn -
12 wink
n. knipoogje; knippering; het knipperen; oogopslag; richting aangeven met knipperlicht--------v. knipogen; knipperen; glinsteren; aangeven; richting aangeven; zich niets aantrekken van ietswink1[ wingk] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:forty winks • dutje→ nod nod/————————wink21 knipogen♦voorbeelden:♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
Glister — Glis ter, v. i. [imp. & p. p. {Glistered}; p. pr. & vb. n. {Glistering}.] [OE. glistren; akin to G. glistern,glinstern, D. glinsteren, and E. glisten. See {Glisten}.] To be bright; to sparkle; to be brilliant; to shine; to glisten; to glitter.… … The Collaborative International Dictionary of English
Glistered — Glister Glis ter, v. i. [imp. & p. p. {Glistered}; p. pr. & vb. n. {Glistering}.] [OE. glistren; akin to G. glistern,glinstern, D. glinsteren, and E. glisten. See {Glisten}.] To be bright; to sparkle; to be brilliant; to shine; to glisten; to… … The Collaborative International Dictionary of English
Glistering — Glister Glis ter, v. i. [imp. & p. p. {Glistered}; p. pr. & vb. n. {Glistering}.] [OE. glistren; akin to G. glistern,glinstern, D. glinsteren, and E. glisten. See {Glisten}.] To be bright; to sparkle; to be brilliant; to shine; to glisten; to… … The Collaborative International Dictionary of English
ghel- — I. ghel 1 To call. 1. a. yell, from Old English gellan, giellan, to sound, shout; b. yelp, from Old English gielpan, to boast, exult; c. nightingale, from … Universalium
Glanz — Glanz: Das auf das dt. Sprachgebiet beschränkte Wort (mhd. glanz »Schimmer, Leuchten«) ist eine Substantivierung des heute veralteten Adjektivs glanz, mhd., ahd. glanz »leuchtend, strahlend, hell«. Aus dem Dt. entlehnt sind niederl. glans »Glanz … Das Herkunftswörterbuch
glänzen — Glanz: Das auf das dt. Sprachgebiet beschränkte Wort (mhd. glanz »Schimmer, Leuchten«) ist eine Substantivierung des heute veralteten Adjektivs glanz, mhd., ahd. glanz »leuchtend, strahlend, hell«. Aus dem Dt. entlehnt sind niederl. glans »Glanz … Das Herkunftswörterbuch
glister — [glis′tər] vi., n. [ME glisteren, prob. < LowG, as in MDu glinsteren, MLowG glistern, akin to GLISTEN] archaic var. of GLISTEN … English World dictionary