-
1 audiotape
geluidsband -
2 sound recording tape
geluidsband -
3 audiotape
[ o:die▪ooteep] -
4 плёнка
vlies ; film, geluidsband -
5 DAT
digitale technologie voor audio opname; digitale bandopname van geluid; DAT band -
6 rewind
v. terugspoelen (film, cassette); opnieuw opwinden[ rie:wajnd] -
7 splice
n. las, verbinding--------v. verbinden, aan elkaar verbinden, lassensplice1[ splajs] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————splice2〈 werkwoord〉1 verbinden ⇒ aan elkaar verbinden, een verbinding maken♦voorbeelden: -
8 tape
n. taperecorder; band; film--------v. met een lint of band vastmaken; opnemen op een bandtape1[ teep] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 lint ⇒ band, koord4 (magneet)band ⇒ geluidsband, videoband5 (plak/kleef)band ⇒ tape♦voorbeelden:insulating tape • isolatieband2 breast the tape • het finishlint doorbreken, winnen5 adhesive tape • plak/kleefband————————tape21 (vast)binden ⇒ inpakken, samenbinden♦voorbeelden:tape something off • iets afplakken -
9 thread
n. draad, lont; (in computers) een serie Internet artikelen die over een bepaald onderwerp gaan; (in computers) het uitvoeren van een bepaalde procedure, onderdeel van een applicatie--------v. de draad steken in; aanrijgen; manoeuvreren doorthread1[ θred] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 garen♦voorbeelden:take up/pick up the threads • de draad weer opnemen————————thread2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
10 bande
bande [bãd]〈v.〉2 baan ⇒ strook, band4 bende ⇒ troep, groep♦voorbeelden:bande de mitrailleuse • patroonbandbande de toile • verband, windselbande Velpeau • zwachtel, rekverbandbande élastique • rekverbandbande magnétique • magneetband, bandje, tapebande sonore • geluidsband, soundtrackbandes d'une chaussée • rijstrokenchaussée à trois bandes • driebaanswegbande dessinée • strip〈 pejoratief〉 bande d'idiots! • stelletje stommelingen!bande de loups • roedel wolvenêtre de la bande • erbij horenaller en bande • met z'n allen gaanfaire bande à part • zich afzonderen〈 figuurlijk〉 prendre qn., faire qc. par la bande • iemand, iets indirect benaderenf1) reep, band2) baan, strook3) bende, troep, groep -
11 piste
piste [piest]〈v.〉1 spoor2 baan♦voorbeelden:être sur la bonne piste • op de goede weg zijnperdre la piste • het spoor bijster wordenpiste d'envol • startbaanpiste de patinage • ijsbaanpiste cavalière • ruiterpadpiste cendrée • sintelbaanpiste cyclable • rijwiel-, fietspad4 piste sonore • geluidsband, soundtrackf1) spoor2) baan3) piste [circus] -
12 ruban
ruban [ruubã]〈m.〉1 lint ⇒ band, strook2 ordelint♦voorbeelden:ruban bleu • blauwe wimpelruban encreur d'une machine à écrire • schrijfmachinelintruban perforé • ponsband→ mètrem1) lint2) band, strook3) ordelint -
13 bande sonore
bande sonoregeluidsband, soundtrack -
14 bande-son
-
15 mixer
-
16 piste sonore
piste sonoregeluidsband, soundtrack -
17 rebobiner
-
18 ruban magnétique
ruban magnétique -
19 Band
Band1〈m.; Band(e)s, Bände〉1 band, (boek)deel♦voorbeelden:————————Band2〈v.; Band, Bands〉————————Band3〈o.; Band(e)s, Bänder〉1 lint, band♦voorbeelden:2 ein neues Modell auf Band legen • een nieuw model, type in productie nemen————————Band4〈o.; Band(e)s, Bande〉♦voorbeelden:zarte Bande knüpfen • een liefdesbetrekking aanknopen -
20 Tonband
Страницы
- 1
- 2