-
1 gond
-
2 петля
strik, lus, strop ; knoopsgat ; steek, maas ; hengsel, scharnier -
3 ручка
handje ; handvat, oor, armleuning, hengsel, deurklink ; pen(houder) -
4 крючок
-
5 петля
ngener. hang, hengsel (дверная), maas, oog, steek, strik, strop, trens, breisteek (в вязанье), knoopsgat (е застёжке), krinkeling, kronkel, lis, lus, strikknoop -
6 ручка
ngener. pen, (дверная) deurknop, handgreep, handvat, handvatsel, hengsel, kruk (двери и т.п.), oor (чайника, чашки и т.п.), steel, zwengel, handel, hecht, arm (кресла), deurklink (двери), greep, heft (íîæà), knop (двери), messeheft, penhouder (для пера), pennehouder (для пера) -
7 ушко
-
8 clutch bag
clutch bag -
9 handle
n. handvat; titel; bijnaam; (in computers) specifiek identifikatieteken dat aan een bestand wordt gegeven waardoor toegang aan een programma wordt verleend--------v. aanraken; bevoelen; zorgen voor; handelen in-handle1[ hændl] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 handvat ⇒ hendel, steel2 knop ⇒ kruk, k3 gevest ⇒ heft, greep♦voorbeelden:get a handle on something • greep krijgen op iets, iets onder de knie krijgendon't give your enemies a handle against you • laat je vijanden geen vat op je krijgen————————handle2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 hanteren ⇒ bedienen, manipuleren♦voorbeelden:6 can he handle that situation? • kan hij die situatie aan? -
10 anse
anse [ãs]〈v.〉2 inham ⇒ kreek, kleine baai♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk, m.b.t. huispersoneel〉 faire danser l'anse du panier • te veel afrekenen voor het boodschappen doenf1) hendel, handgreep2) oor [van kop of beker]3) inham, kreek -
11 ferrure
-
12 handskas med
1) kruk2) hengsel3) handvat4) klink5) cureren -
13 handtag
1) hengsel2) handvat3) grijpen4) bemachtigen5) oor -
14 vev
1) hengsel2) handvat3) klink4) kruk5) oor -
15 vred
1) boos2) handvat3) nijdig4) klink5) hengsel6) toornig -
16 Angel
Angel〈v.; Angel, Angeln〉2 hengsel, scharnier♦voorbeelden:¶ die Welt aus den Angeln heben • de wereld schokken, grondig hervormen -
17 Band
Band1〈m.; Band(e)s, Bände〉1 band, (boek)deel♦voorbeelden:————————Band2〈v.; Band, Bands〉————————Band3〈o.; Band(e)s, Bänder〉1 lint, band♦voorbeelden:2 ein neues Modell auf Band legen • een nieuw model, type in productie nemen————————Band4〈o.; Band(e)s, Bande〉♦voorbeelden:zarte Bande knüpfen • een liefdesbetrekking aanknopen -
18 Griff
〈m.; Griff(e)s, Griffe〉1 handvat ⇒ knop, steel; hengsel, kruk, klink 〈 van een deur〉; zwengel; oor; heft 〈 van een mes〉; gevest 〈 van een degen〉; hals 〈 van een muziekinstrument〉; greep 〈 van een pistool〉♦voorbeelden:einen glücklichen Griff haben • een gelukkige hand hebbenmit etwas, jemandem einen glücklichen, guten Griff tun • met iets, iemand een goede greep, keus doenmit wenigen Griffen, mit einem Griff • in een handomdraai〈 figuurlijk〉 etwas im Griff haben • iets beheersen, onder de knie hebbendie Situation fest im Griff haben • de situatie (stevig) in de hand hebbenjemanden in den Griff bekommen • iemand in zijn greep krijgen, vat op iemand krijgen -
19 Haspe
-
20 Henkel
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Krug — 1. Auf einen solchen Krug gehöret eine solche Stürze. – Herberger, Herzpostilla, I, 566. 2. Aus ledigen (leeren) Krügen ist nicht gut trinken. – Petri, II, 29. 3. Auss irdenen Krügen trinkt man selten Gifft. – Henisch, 1620, 52; Petri, II, 29. 4 … Deutsches Sprichwörter-Lexikon