-
1 conducteur
conducteur [kõduuktur],conductrice [kõduuktries]〈m., v.; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 bestuurder, -ster2 leider, leidster3 hoeder, hoedster♦voorbeelden:fil conducteur • geleidraad; leidraad1. mgeleider [elektriciteit, warmte]2. conducteur/-tricem/f1) bestuurder/-dster2) leider/-dster -
2 pilote
pilote [pielot]〈m.〉1 piloot ⇒ vliegtuigbestuurder, vlieger3 loods4 gids ⇒ leidsman, geleider♦voorbeelden:1 pilote d'essai • testpiloot, invliegerpilote de ligne • verkeersvliegerferme pilote • modelboerderijjouer un rôle pilote • een voortrekkersrol spelenm1) piloot, bestuurder2) loods3) gids -
3 véhicule
véhicule [vee.iekuul]〈m.〉♦voorbeelden:véhicule spatial • ruimtevaartuigm1) voertuig2) vulstof3) heilsweg -
4 glissière
-
5 isolateur
isolateur [iezollaatur],isolatrice [iezollaatries]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉1 niet-geleidend ⇒ isolerend, isolatie-♦voorbeelden:1 un isolateur • isolator, niet-geleider -
6 un isolateur
un isolateurisolator, niet-geleider
Перевод: с французского на все языки
со всех языков на французский- Со всех языков на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский