Перевод: со всех языков на все языки

со всех языков на все языки

fêlée

  • 41 любительница

    n
    gener. fêlée, accro, amateur, fervente, mordue

    Dictionnaire russe-français universel > любительница

  • 42 надтреснутый

    надтре́снутый стака́н — verre fêlé

    надтре́снутый го́лос перен. — voix fêlée

    * * *
    adj
    gener. fêlé

    Dictionnaire russe-français universel > надтреснутый

  • 43 надтреснутый голос

    adj
    gener. voix fêlée, voix cassée

    Dictionnaire russe-français universel > надтреснутый голос

  • 44 сумасброд

    м.
    extravagant m; cerveau m brûlé
    * * *
    n
    1) gener. tête brûlée, tête fêlée, cerveau brûlé, fantaisiste, lunatique, toque, mauvaise tête, fou coquin, fol, folle, fou, extravagant
    2) colloq. hurluberlu

    Dictionnaire russe-français universel > сумасброд

  • 45 треснувший зуб

    adj

    Dictionnaire russe-français universel > треснувший зуб

  • 46 шлифовальный круг с трещиной

    adj

    Dictionnaire russe-français universel > шлифовальный круг с трещиной

  • 47 энтузиастка

    ж.
    * * *
    n
    gener. fêlée, enthousiaste

    Dictionnaire russe-français universel > энтузиастка

  • 48 NANALCA

    nanalca > nanalca-.
    *\NANALCA v.i., crier, croasser, aboyer, grogner, sonner, avoir le son d'une chose fèlée (S).
    Grogner. Launey Introd 199.
    Esp., graznar el ánsar, ladrar o regañar y gruñir el perro o el puerco, o sonar aquebrada la campana o la olla (M).
    Angl., to crackle (of geese); to growl or smarl (of dogs); to grunt (of pigs).
    R. Andrews Introd 121.
    for various animals to make their caracteristic low noises, or to make a sound like a cracked bell or vessel (K).
    Allem., krächzen, krähen. SIS 1950,309.
    " têhuân ninanalca ", je crie avec quelqu'un.
    " quiquinaca, nanalca, chôca, tzahtzi, iuhquin tlapîtza ", il grogne, il gronde, il hurle, il crie comme s'il pleurait - gruñe, ronca, grita, brama como si llorara.
    Décrit les cris de l'ocelot. Cod Flor XI 2r = ECN11,50 = Sah11,2.
    " quiquinacaticah, nanalcaticah, ihzoloca in îtozcac ", il gronde, il grogne, il grommèle dans sa gorge - growling snarling, rumbling in its throat. Est dit de l'ocelotl. Sah11,2.
    " in teponaztli mimilcatoc nanalcatoc iuhquin quiquinacatoc ", les tambours sont en train de résonner d'un son rauque, ils sont en train résonner, c'est comme s'ils étaient en train de gronder - the horizontal drums lay croaking ; they lay growling, it was as if they lay droning. Sah2,88.
    " nanalca ", (thoose which) sound cracked ou sounding as if cracked.
    Est dit de pots, cômitl. Sah10,83.
    de comals. Sah10,83.

    Dictionnaire de la langue nahuatl classique > NANALCA

  • 49 tête

    tête [tet]
    〈v.〉
    1 hoofd ⇒ kop, gezicht
    2 hoofd 〈 zetel van verstand en gevoel〉 ⇒ verstand, hersens, humeur
    3 〈 figuurlijk〉 hoofd ⇒ leiding
    4 〈 aantallen〉 persoon ⇒ man ⇒ 〈 vee〉 stuk
    5 kop ⇒ top, bovenkant, voorste gedeelte
    6 〈 voetbal〉 kopbal
    ♦voorbeelden:
    1    avoir, être une tête à claques, à gifles • een irritant koppie, een rotkop hebben
          〈 figuurlijk〉 une tête de médaille • een fijn(getekend) gezicht
          tête de mort • doodshoofd, doodskop
          une tête de six pieds de long • een lang gezicht, een gezicht als een oorwurm
          de la tête aux pieds • van top tot teen
          tête de Turc • kop van Jut 〈op kermis; ook figuurlijk〉
          être la tête de Turc, servir de tête de Turc • het mikpunt, pispaaltje zijn
          donner tête baissée dans qc. • blindelings, zonder te kijken ergens op inlopen, tegenaan lopen; 〈 ook〉 er blindelings inlopen
          la tête basse • met gebogen hoofd 〈 ook figuurlijk〉
          avoir une bonne tête • er betrouwbaar, intelligent uitzien, een sympathieke kop hebben
          ce sont deux têtes sous un même bonnet • dat zijn twee handen op één buik
          (marcher) la tête haute • met opgeheven hoofd (lopen) 〈 ook figuurlijk〉
          tomber la tête la première • voorovervallen
          la tête renversée • met het hoofd naar achteren
          sale tête • gemene kop
          baisser, courber la tête • het hoofd buigen; 〈 figuurlijk〉zich onderwerpen, zijn nederlaag erkennen
          courir tête baissée • lopen zo snel als men kan
          donner sa tête à couper • zijn hoofd eronder durven verwedden
          en faire une tête • een lang gezicht zetten
          〈 paarden〉 gagner d'une (courte) tête • met een (krappe) hoofdlengte verschil winnen
          jeter qc. à la tête de qn. • iemand iets naar het hoofd slingeren, iemand iets verwijten
          rompre la tête à qn. • iemand de oren van het hoofd schreeuwen
          tourner la tête • het hoofd afwenden
    2    c'est, il a une tête en l'air, tête sans cervelle, tête de linotte, tête d'oiseau • hij is een leeghoofd, heeft de hersens van een garnaal, gedraagt zich als een kip zonder kop
          avoir une tête de cochon, de mule • koppig zijn
          être une tête de cochon, de lard, de mule, de pioche • een stijfkop zijn
          mettre la tête à l'envers à qn. • iemand het hoofd op hol brengen
          homme de tête • verstandige man; 〈 ook〉 man met karakter
          tête brûlée • heethoofd
          avoir la tête chaude • een heethoofd, driftkop zijn
          avoir la tête dure • traag, slecht van begrip zijn; 〈 ook〉 koppig zijn
          avoir la tête fêlée • een beetje getikt zijn
          une forte tête • iemand met een eigen wil, dwarskop
          avoir la tête froide • koelbloedig zijn
          〈 informeel〉 une grosse tête • een knappe kop, superintelligent persoon
          〈 informeel〉 avoir une, la grosse tête • pretenties, praatjes hebben
          〈 informeel〉 petite tête! • domkop!, sufferd(je)!
          examiner, réfléchir à tête reposée • rustig, op z'n gemak bekijken, overdenken
          〈 informeel〉 avoir ses têtes • zo z'n eigen sympathieën en antipathieën hebben
          avoir la tête solide • veel aan zijn hoofd kunnen hebben
          avoir toute sa tête • bij zijn volle verstand zijn
          avoir la tête vide • niet (meer) kunnen nadenken, zich niets meer kunnen herinneren
          avoir de la tête • een goed verstand hebben
          avoir en tête de 〈+ onbepaalde wijs〉 • van plan zijn om
          avoir la tête à ce qu'on fait • zijn hoofd, zijn aandacht bij zijn werk hebben
          avoir la tête près du bonnet • een heethoofd, driftkop zijn
          ne te casse pas la tête • 〈 informeel〉 maak je niet druk
          casser, fendre la tête à qn. • iemand op zijn zenuwen werken, irriteren
          se casser la tête sur qc. • ergens hard aan werken; 〈 ook〉 zich het hoofd over iets breken
          se casser la tête contre les murs • met zijn hoofd tegen de muur lopen, wanhopig zijn
          chercher dans sa tête • proberen zich iets te herinneren
          se creuser la tête • z'n hersens pijnigen
          échauffer la tête • iemand nijdig, woedend maken
          être tombé sur la tête • op zijn hoofd gevallen zijn; 〈 figuurlijk〉 een beetje getikt zijn
          n'en faire qu'à sa tête • precies doen waar men zin in heeft
          fourrer, mettre qc. dans la tête • iets in het hoofd prenten
          se mettre dans la tête, en tête de 〈+ onbepaalde wijs〉 • zich in het hoofd halen, zetten om
          se mettre dans la tête, en tête que 〈+ aantonende wijs〉 • zich in het hoofd halen, zetten dat, zich inbeelden dat
          idée qui passe par la tête de qn. • idee dat zomaar bij iemand opkomt
          perdre la tête • het hoofd, zijn verstand verliezen, gek worden
          le vin lui tourne la tête • de wijn stijgt hem naar het hoofd
          tourner la tête à qn. • iemand het hoofd op hol brengen
          avoir la tête ailleurs • er met zijn gedachten niet bij zijn, afwezig zijn
          〈 spreekwoord〉 quand on n'a pas de tête, il faut avoir des jambes • wie zijn hoofd vergeet, moet zijn benen gebruiken
          de tête • uit het hoofd, in gedachten
          avoir une idée (de) derrière la tête • iets in zijn achterhoofd hebben
    3    la tête de la classe • de beste leerlingen van de klas
          〈 tennis〉 tête de série • geplaatste speler
          se mettre à la tête, prendre la tête de • de leiding nemen over
          à la tête, en tête de • aan het hoofd, aan de leiding van
    4    〈 informeel〉 par tête de pipe • per persoon, per man
          par tête • per persoon, per man
    5    tête d'affiche • hoofdrolspeler(s); 〈 figuurlijk〉belangrijkste, grote attractie
          tête d'ail • knoflookbolletje
          tête d'épingle • speldenknop
          tête de lecture • (af)leeskop 〈 van pick-up, computer〉
          tête de ligne • kopstation, beginpunt van een lijn
          tête de liste • bovenste naam op een, de lijst; 〈 ook〉 lijstaanvoerder
          tête du lit • hoofdeinde van het bed
          tête de pipe • pijpenkop
          〈leger; ook figuurlijk〉 tête de pont • bruggenhoofd
          virer tête à queue • helemaal om zijn as draaien, een draai van 180 graden maken
          wagon de tête • voorste wagon
          tête chercheuse • 〈 projectielen〉 doelzoekende kop; 〈 techniek〉 zoekkop
          tête nucléaire • atoomkop
          musique en tête • de muziek voorop
    6    faire une tête • een kopbal geven
    ¶    〈 pejoratief〉 avoir une tête de constipé • een stijve hark zijn
          côté tête • kop(zijde), kruis
          avoir la tête sur les épaules • met beide benen op de grond staan
          mauvaise tête • dwarsligger, lastpost
          faire la mauvaise tête • koppig zijn, dwars liggen
          〈 België〉 tête pressée • hoofdkaas
          se cogner, se taper la tête contre les murs • wanhopig naar een oplossing zoeken
          ne plus savoir où donner de la tête • niet meer weten waar te beginnen, overstelpt zijn met werk
          faire la tête (à qn.) • mokken (tegen iemand), boos zijn (op iemand)
          se jeter à la tête de qn. • toenadering zoeken tot iemand, zich bij iemand opdringen
          laver la tête à qn. • iemand een flinke uitbrander geven
          monter la tête à qn. • iemand tegen iemand opzetten
          se monter la tête • zich ergens over opwinden, spoken zien
          se payer (doucement) la tête de qn. • iemand (stiekem) voor de gek houden
          piquer une tête • een duik nemen, duiken
          redresser, relever la tête • zijn zelfvertrouwen herwinnen
          risquer, sauver sa tête • zijn leven wagen, het er levend van afbrengen
          tenir tête • het hoofd bieden, standhouden
          en avoir par-dessus la tête • er schoon genoeg van hebben, er de buik van vol hebben
      →  coup,  fromage,  queue,  voix
    f
    1) hoofd, kop
    5) top, bovenkant

    Dictionnaire français-néerlandais > tête

  • 50 Knacks

    knaks
    m
    1) ( Sprung) fêlure f
    2)
    Knacks
    Knạ cks [knaks] <-es, -e>
    1 (Geräusch) craquement Maskulin
    2 (umgangssprachlich: Sprung, Riss) fêlure Feminin
    3 (umgangssprachlich: Schaden, Störung) petit grain Maskulin; Beispiel: einen seelischen Knacks bekommen recevoir un coup [au moral]; Beispiel: einen Knacks haben Person être un peu fêlé; Beziehung, Ehe battre de l'aile

    Deutsch-Französisch Wörterbuch > Knacks

  • 51 Schuss

    ʃus
    m

    weitab vom Schuss — à l'écart, loin de la ligne de mire

    ein Schuss in den Ofen — un coup pour rien m, une grossière erreur f

    ein Schuss ins Schwarze — dans le mille, juste

    etw in Schuss bringen — remettre qc en état de marche, réparer qc

    einen Schuss haben — avoir la tête fêlée, être fêlé

    Schuss
    SchụssRR [∫62c8d4f5ʊ/62c8d4f5s, Plural: '∫c6e631d8y/c6e631d8sə] <-es, Schụ̈sse> , SchụßALT <-sses, Schụ̈sse>
    1 coup Maskulin de feu; Beispiel: einen Schuss abgeben tirer un coup de feu
    3 (Spritzer) Beispiel: ein Schuss Essig/Rum un filet de vinaigre/doigt de rhum; Beispiel: Orangensaft mit Schuss jus d'orange avec du schnaps
    5 (umgangssprachlich: Drogeninjektion) shoot Maskulin; Beispiel: sich Dativ einen Schuss setzen se shooter
    Wendungen: etwas wieder in Schuss bringen remettre quelque chose en état

    Deutsch-Französisch Wörterbuch > Schuss

  • 52 bobèche

    n. f. 'Bean', 'bonce', head. Avoir la bobèche fêlée: To be 'nuts', 'bonkers', to be mad. Se payer la bobèche (also: la bobine) de quelqu'un:
      a To 'put one across', to fool someone.
      b To 'poke fun at someone', to make fun of someone.

    Dictionary of Modern Colloquial French > bobèche

  • 53 bobine

    n. f.
    1. 'Conk', head. Avoir la bobine fêlée: To be 'bonkers', to be 'nuts', to be mad.
    2. 'Mush', face. Il a une sale bobine: That's an ugly-looking customer! Pousser (also: faire) une drôle de bobine: To look surprised.
    3. Mug, dupe. C'est une bobine de première: He's as French racecourses, where punters lose the rest gullible as they come!
    4. Dice game, popular on of their money.
    5. (Car) breakdown. On s'est retrouvé en bobine avec son vieux tacot: His 'good little runner' let us down.
    6. Se payer une bobine: To 'go to the flicks', to go to the movies.

    Dictionary of Modern Colloquial French > bobine

  • 54 пукнат

    прил fêle, e, fendillé, e; пукната чиния assiette fêlée а не струва грош ne pas valoir un centime (un rouge liard), ne pas valoir un pet de lapin; нямам ни грош (пукната пара) n'avoir pas le sou, ne pas avoir un sou vaillant, ne pas avoir un rond (un radis).

    Български-френски речник > пукнат

  • 55 tête

    f. (lat. méd. testa "boîte crânienne", sens spécialisé de "coquille dure") 1. глава; avoir mal а la tête, avoir des maux de tête боли ме глава; lever la tête повдигам глава; baisser la tête навеждам глава; courber la tête прекланям глава; mal de tête главоболие; la tête lui tourne вие му се свят; 2. глава (бройка); partage par tête разпределение на глава (на човек); cent têtes de bétail сто бройки добитък; 3. глава, ум, разум, разсъдък, памет; avoir toute sa tête с всичкия си разум съм; avoir qqch. en tête имам нещо наум (нещо ми се върти в главата); se mettre qqch. en tête наумявам си, втълпявам си нещо; n'avoir rien dans la tête нямам нищо в главата си, нямам идеи; une grosse tête разг. много умен човек; 4. предна част, начало, чело; а la tête de начело на; prendre la tête du cortège заставам начело на кортежа; être а la tête de sa classe пръв в класа съм (по успех); personne а la tête d'une entreprise човек, който управлява предприятие, шеф, директор; 5. връх, глава (на предмет); couper la tête d'un arbre отрязвам върха на дърво; tête d'ail глава на чеснов лук; tête de clou глава на гвоздей; tête d'un missile глава на ракета, совалка; 6. лице, физиономия, вид; une tête sympathique симпатично лице; 7. човек, личност; une mauvaise tête опърничав, инат човек; une forte tête човек, който прави каквото си иска. Ќ coup de tête необмислена, безразсъдна постъпка; crier а tue-tête викам колкото ми глас държи; en avoir par-dessus la tête до гуша ми е дошло; perdre la tête изпадам в ужас, изгубвам самообладанието си; rompre la tête досаждам; se tête jeter tête baissée (la tête la première) хвърлям се безразсъдно (слепешката); se mettre (avoir) martel en tête създавам си (имам) повод за голямо безпокойствие; tenir tête противопоставям се, съпротивявам се; tête de mort мъртвешка глава (череп); tête de mur тех. долна, разширена основа на стена; tourner la tête а qqn. подлудявам някого, завъртам му главата; tête chaude, brûlée луда глава (смел, безразсъден човек); avoir la tête fêlée пернат, луд съм; faire la tête сърдя се, цупя се; se payer la tête de qqn. подигравам се на някого; avoir la grosse tête горделив, надут съм.

    Dictionnaire français-bulgare > tête

  • 56 cloche

    %=1 f
    1. ко́локол ◄pl. -à►;

    les cloches sonnent — ко́локола звоня́т < бьют>;

    sonner les cloches — звони́ть ipf. <ударя́ть/ударить; бить/за=> в ко́локола; cloche d'alarme — наба́тный ко́локол; au son des cloches — под звон колоколо́в; un coup de cloche retentit — разда́лся ∫ уда́р < звон> ко́локола <колоко́льный звон>; le fondeur de cloches — лите́йщик колоколо́в; le sonneur de cloches — звона́рь; une courbe en cloche — колоколообра́зная крива́я, крива́я Га́усса; ● déménager à la cloche de bois — съезжа́ть/съе́хать с кварти́ры тайко́м, не заплати́в; sonner les cloches à qn. — отчи́тывать/отчита́ть кого́-л. ; намы́лить pf. го́лову кому́-л.
    2. (objet de protection) стекля́нный колпа́к ◄-а►; кры́шка ◄е► (couvercle métallique);

    cloche à fromage (à melons) — стекля́нный колпа́к для сы́ра (для дынь);

    cloche à plongeur — водола́зный ко́локол; mettre sous cloche fig. — держа́ть ipf. под стекля́нным колпако́м
    3. arg. vx. котело́к;

    il a la cloche un peu fêlée ∑ — у него́ не все до́ма

    ║ se taper la cloche — наеда́ться/нае́сться, нало́паться pf.
    ■ adj. расклешённый;

    une jupe cloche — расклешённая ю́бка, ю́бка ко́локолом

    CLOCHE %=2 f pop. клоша́ры ◄-'ов► pl. RF, бродя́ги pl., босяки́ ◄-ов► pl.; ни́щая бра́тия littér.
    CLOCHE %=3 f pop. растя́па m, f; недотёпа m, f; неумёха m, f;

    quelle cloche ce garçon-là! — ну и растя́па < недотёпа> э́тот па́рень!

    ■ adj. pop. нескла́дный neutre

    Dictionnaire français-russe de type actif > cloche

  • 57 fêlé

    -e
    1. тре́снувший, тре́снутый; ∑ с тре́щиной; надтре́снутый (avec une petite fêlure ou fig. — son, voix);

    ce vase est \fêlé — э́та ва́за тре́снула <дала́ тре́щину>

    2. fam.:

    c'est une tête \fêlée — он чо́кнутый

    ■ m:

    cette tasse sonne le \fêlé — э́та ча́шка с тре́щиной

    Dictionnaire français-russe de type actif > fêlé

  • 58 tête

    f
    1. голова́* (dim. голо́вка ◄о► et голо́вушка ◄е► pop.); глава́ ◄р1*-а-► littér.;

    la tête dans ses mains — обхвати́в го́лову рука́ми; взя́вшись <схвати́вшись> за го́лову;

    les os de la tête — ко́сти че́репа; marcher tête nue — ходи́ть ipf. с непокры́той голово́й; il a la tête ébouriffée — у него́ взлохма́ченный <взъеро́шенный> вид; j'ai mal à la tête — у меня́ боли́т голова́; je n'ai plus mal à la tête — у меня́ переста́ла боле́ть голова́, [у меня́] голова́ прошла́; le mal de tête — головна́я боль; j'ai la tête lourde — у меня́ тяжёлая голова́, у меня́ тя́жесть в голове́; tête gauche (droite)! (ordre) — равне́ние нале́во (напра́во)!; il a une tête de plus que moi — он вы́ше меня́ на [це́лую] го́лову; le cheval a gagné d'une tête — ло́шадь вы́рвалась вперёд <обошла́> на го́лову и победи́ла; à plusieurs têtes — многоголо́вый; многогла́вый littér.; l'aigle à deux têtes — двугла́вый орёл; une tête couronnée — мона́рх, короно́ванный глава́; le sommet de la tête — те́мя, те́мечко dim; une tête de veau — теля́чья голова́; un fromage de tête [— свино́й] холоде́ц; le port de tête — поса́дка головы́; un signe de tête — киво́к [голово́й]; une tête de mort — че́реп; un pavillon à tête de mort — флаг с изображе́нием че́репа
    ║ (person- ne):

    c'est une tête que je ne connais pas — э́то челове́к, кото́рого я не зна́ю

    ║ sport:

    marquer de la tête — забива́ть/заби́ть мяч голово́й;

    faire une tête — ударя́ть/уда́рить по мячу́ <посыла́ть/посла́ть мяч> голово́й; ● il y va de votre tête — вы мо́жете поплати́ться за э́то голово́й; avoir la tête près du bonnet — легко́ раздража́ться <вспы́хивать> ipf.; вспы́хивать, как спи́чка; baisser la tête — пону́рить <опусти́ть> pf. го́лову; cela n'a ni queue ni tête — тут нет ни нача́ла, ни конца́; foncer tête baissée dans... — ри́нуться pf. <броса́ться/бро́ситься> очертя́ го́лову в (+ A); la tête en bas — вниз голово́й; la tête basse — пону́рив <опусти́в> го́лову; j'en mettrais ma tête à couper — го́лову даю́ на отсече́ние; demander la tête de qn. — тре́бовать/по= f чьей-л. голо́вы <вы́дачи кого́-л.>; fendre (casser) la tête à qn. — оглуша́ть/оглуши́ть (+ A); надоеда́ть ipf. (+ D) neutre; ses cris nous fendent la tête ∑ — от его́ кри́ков у нас голова́ трещи́т; des yeux à fleur de tête — глаза́ навы́кате; jeter qch. à la tête de qn.
    1) запуска́ть/запусти́ть чём-л. в го́лову кому́-л.
    2) fig. броса́ть <заявля́ть/заяви́ть> что-л. в лицо́ кому́-л.;

    se jeter à la tête de qn. — ве́шаться ipf. <броса́ться> кому́-л. на ше́ю;

    jouer sa tête — ста́вить/по= на ка́рту свою́ жизнь; jurer sur la tête de sa mère — кля́сться/по= жи́знью свое́й ма́тери; laver la tête à qn. — устра́ивать/ устро́ить кому́-л. головомо́йку; marcher sur la tête — ходи́ть ipf. на голове́; le sang lui monte à la tête — кровь уда́рила <бро́силась> ему́ в го́лову; le vin me monte à la tête — вино́ уда́ряет мне в го́лову; le succès lui monte à la tête — успе́х вскружи́л < кружит> ему́ го́лову; se monter la tête — взви́нчивать/взвинти́ть са́мого себя́; настра́ивать/настро́ить себя́ (про́тив + G); j'en ai par-dessus la tête — я сыт э́тим по го́рло, ∑ мне э́то до сме́рти на́доело; payer de sa tête — поплати́ться pf. голово́й; se payer la tête de qn. — смея́ться <издева́ться> ipf. над кем-л., дура́чить ipf. кого́-л.; piquer une tête — лете́ть/по= ку́барем; броса́ться <ныря́ть/нырну́ть> вниз голово́й (plonger); je ne sais plus où donner de la tête ∑ — у меня́ голова́ кру́гом идёт; я не зна́ю, что и де́лать; porter la tête haute — ходи́ть ipf. с высо́ко по́днятой голово́й; la tête la première — очертя́ го́лову; вниз голово́й; mettre à prix la tête de qn. — назнача́ть/назна́чить награ́ду за чью-л. го́лову; redresser la tête — поднима́ть/подня́ть (↑вски́дывать/вски́нуть) го́лову; répondre sur sa tête de... — голово́й отвеча́ть/отве́тить <руча́ться/ поручи́ться> (за + A); risquer sa tête — рискова́ть/рискну́ть голово́й; sauver sa tête — спаса́ть/спасти́ свою́ го́лову; coûter les yeux de la tête — сто́ить ipf. бе́шеных де́нег; une voix de tête — фальце́т; la tête me tourne — у меня́ кру́жится голова́; tourner la tête à qn. — кружи́ть/вс= кому́-л. го́лову; tenir tête à qn. — дава́ть/дать кому́-л. отпо́р; устоя́ть pf. под на́тиском (+ G); en tête à tête — с гла́зу на глаз; оди́н на оди́н, наедине́; il est tombé sur la tête — он повреди́лся в уме́
    2. (mine, allure) вид, лицо́ ◄pl. ли-►;

    tu en as (fais) une tête !, quelle tête tu fais! — что э́то у тебя́ тако́й вид?;

    il fait une drôle de tête ci — у него́ како́й-то стра́нный вид; il a une tête d'enterrement — у него́ похоро́нн|ый вид <-ое лицо́>; il a une sale tête — у него́ вид мерза́вца; il a une bonne tête — у него́ сла́вное <симпати́чное> лицо́; il a une tête de... — он похо́ж на...; il n'a pas une tête à avoir un fils — непохо́же, что́бы у него́ был сын; ● tête à claques — мордоворо́т vulg., мо́рда кирпи́ча про́сит pop.; faire la tête à qn. — ду́ться ipf. на кого́-л.
    3. (esprit, caractère) голова́, ум ◄-а►, рассу́док;

    c'est une tête — э́то [у́мная] голова́, э́то челове́к с голово́й;

    il a gardé toute sa tête — он сохрани́л я́сный ум; он в здра́вом уме́; il n'a plus sa tête à lui — он вы́жил из ума́ (pariant des vieux); — он потеря́л рассу́док; il a la tête ailleurs ∑ — голова́ у негр за́нята други́м <други́ми веща́ми>; où ai-je la tête ? ∑ — как э́то у меня́ из головы́ вы́скочило <вы́летело>?; до (чего́ я рассе́ян; une tête politique — полити́ческий ум; il a ses têtes — у него́ свои́ симпа́тии и антипа́тии; une tête brûlée — сорви́-голова́, отча́янная <бесшаба́шная> голова́; une tête carrée — упря́мая голова́, упря́мец; il a la tête chaude — он вспы́льчив; он — нату́ра увлека́ющаяся; il a la tête dure — он ту́го сообража́ет, он тупо́й; une tête fêlée — слегка́ тро́нутый <чо́кнутый>; ↑без царя́ в голове́; une tête folle — безрассу́дная голова́, сумасбро́д, ↑безу́мец; une forte tête — бунта́рь, ↓.непослу́шный челове́к (indiscipliné); — стропти́вец; упря́мец (têtu); garder la tête froide — сохраня́ть/ сохрани́ть хладнокро́вие; il a la grosse tête — он мно́го о себе́ мнит; c'est une grosse tête — он башкови́тый, ∑ у него́ ума́ пала́та; une mauvaise tête — спо́рщик, ↑скандали́ст; бузотёр pop.; faire la mauvaise tête — упира́ться/упере́ться; tête en l'air — вертопра́х, ∑ у него́ ве́тер в голове́; tête de bois — крепкоголо́вый <крепколо́бый> челове́к; tête sans cervelle — безмо́зглая голова́; tête de cochon (de lard) [— упря́мый] бара́н; tête de linotte — безголо́вый челове́к; вертопра́х; tête de mule (d'âne) — упря́мый [как] осёл <иша́к>; il est la tête de Turc de la classe — он — мише́нь для насме́шек всего́ кла́сса; se mettre martel en tête — трево́житься/вс=, трево́жить себе́ ду́шу; une idée me passa par la tête — у меня́ мелькну́ла мысль; un coup de tête — безрассу́дная вы́ходка; опроме́тчивое реше́ние; il a une idée en tête — у него́ на уме́ одна́ мысль; se mettre en tête de... — вбива́ть/вбить себе́ в го́лову, что...; un homme (une femme) de tête — челове́к <мужчи́на> (же́нщина) с голово́й (intelligent); — реши́тельн|ый челове́к <мужчи́на> (-ая же́нщина) (volontaire); — рассу́дочн|ый челове́к (-ая же́нщина) (cérébral); il a une idée derrière la tête — у него́ есть за́дняя мысль; calculer de tête — счита́ть ipf. в уме́; cela m'est sorti de la tête — э́то у меня́ [совсе́м] ∫ из головы́ вы́скочило <из головы́ вон fam.>; avoir du plomb dans la tête — быть рассуди́тельным; mettre du plomb dans la tête — приба́вить pf. рассуди́тельности; une idée me trotte dans la tête — мысль у меня́ ве́ртится в уме́; il n'a rien dans la tête — у него́ в голо́ве пу́сто; enfoncer qch. dans la tête — вбива́ть/ вбить <вкола́чивать/вколоти́ть> что-л. в го́лову; il n'en fait qu'à sa tête — он поступа́ет, как ему́ взду́мается (↑в го́лову взбредёт); он самово́льничает; il a qch. dans la tête — у него́ есть ко́е-что в голове́; perdre la tête — теря́ть/по= го́лову; c'est à perdre la tête — тут и го́лову потеря́ть недо́лго; à tête reposée — на све́жую го́лову; avoir la tête sur les épaules — име́ть го́лову на плеча́х; se casser (se creuser) la tête — лома́ть/пен го́лову над чем-л.
    4. (extrémité) голо́вка; верху́шка ◄е► (sommet); нача́ло (début); головна́я <пере́дняя> часть ◄G pl. -ей►, голова́ (partie antérieure); глава́ (principal);

    la tête d'un arbre — верху́шка де́рева;

    la tête d'un clou — шля́пка гвоздя́; un clou à large tête — гвоздь с широ́кой шля́пкой; la tête d'une épingle — була́вочная голо́вка; la tête d'une vis — голо́вка винта́; la tête d'une t'usée — голо́вка <боева́я часть> раке́ты; une tête chercheuse — голо́вка самонаведе́ния; координа́тор це́ли; la tête du fémur — голо́вка бе́дренной ко́сти <бедра́>; la tête du train — головна́я часть <голова́> по́езда; le wagon de tête — головно́й ваго́н; la tête du lit — изголо́вье посте́ли; une tête de pont — плацда́рм; предмо́стное укрепле́ние; une tête de ligne — головна́я ста́нция; une tête d'ail — голо́вка чесно́ка; une tête de lecture — счи́тывающая [воспроизводя́щая] голо́вка; la tête d'un chapitre — подзаголо́вок, нача́ло [гла́вы]; l'article de tête du journal — передова́я статья́ <передови́ца> газе́ты; la tête de la classe — пе́рвые <лу́чшие> учени́ки кла́сса; la tête du gouvernement [— веду́щее] ядро́ прави́тельства; une délégation avec le ministre à sa tête — делега́ция ∫, возглавля́емая мини́стром <во главе́ с мини́стром>; la tête d'affiche — и́мя, стоя́щее пе́рвым в афи́ше; c'est la tête du complot — э́то — мозг <душа́> за́говора; être la tête de liste — возглавля́ть/возгла́вить спи́сок кандида́тов ║ musique en tête — с му́зыкой <с орке́стром> во главе́; l'équipe est en tête du championnat — кома́нда лиди́рует на чемпиона́те; arriver en tête — приходи́ть/ прийти́ пе́рвым; il est arrivé en tête aux élections — он опереди́л всех на вы́борах; marcher à la tête de ses troupes — предводи́тельствовать ipf. войска́ми; il est à la tête de l'entreprise — он возглавля́ет предприя́тие; il est à la tête d'une immense fortune — он распоряжа́ется огро́мным состоя́нием; être à la tête du progrès — быть во главе́ прогре́сса; prendre la tête de... — станови́ться/стать во главе́, возгла́вить; prendre la tête du peloton — вырыва́ться/вы́рваться вперёд
    5. (unité) голова́;

    50 francs par tête [de pipe] — пятьдеся́т фра́нков с но́са fam.;

    la production de viande par tête — произво́дство мя́са на ду́шу населе́ния; f 50 têtes de bétail — пятьдеся́т голо́в кру́пного рога́того скота́; un troupeau de 100 têtes — ста́до в сто голо́в

    Dictionnaire français-russe de type actif > tête

  • 59 barsten

    1 [splijten] se fendre
    2 [scheuren] se fêler
    3 [van grond, huid] se crevasser
    4 [van muur] se lézarder
    5 [uit elkaar springen] éclater
    ♦voorbeelden:
    1   〈 figuurlijk〉 zich te barsten eten • s'empiffrer à éclater
    2   een gebarsten stem • une voix fêlée
    3   gebarsten lippen • lèvres gercées
    5   〈 figuurlijk〉 tot barstens toe vol • plein à craquer
    ¶   barstende hoofdpijn • mal de tête atroce
         laat maar barsten • laisse tomber; 〈 jongeren〉 laisse béton
         iemand laten barsten • planter là qn.
         zich te barsten lachen • crever de rire
         het barst hier van de cafés • les cafés, ça pullule ici
         〈 figuurlijk〉 barst! • va te faire foutre!

    Deens-Russisch woordenboek > barsten

  • 60 een gebarsten stem

    een gebarsten stem

    Deens-Russisch woordenboek > een gebarsten stem

Страницы

См. также в других словарях:

  • fêlée — ● fêlé, fêlée nom Populaire. Fou …   Encyclopédie Universelle

  • La Cloche fêlée (journal) — La Cloche fêlée est un journal vietnamien qui parut entre 1923 et 1926 à Saïgon. Son titre évoquait le poème éponyme de Baudelaire[1], et le spleen qui l accompagne. Il fut créé notamment par Nguyen An Ninh et Phan Van Truong, anti colonialistes… …   Wikipédia en Français

  • Voix fêlée, son fêlé — ● Voix fêlée, son fêlé dont le timbre est altéré …   Encyclopédie Universelle

  • L'Homme à la tête fêlée — A Fine Madness    Comédie d Irvin Kershner, avec Sean Connery, Jean Seberg, Joanne Woodward.   Pays: États Unis   Date de sortie: 1966   Technique: couleurs   Durée: 1 h 45    Résumé    Les mésaventures d un homme doté d une âme de poète, d une… …   Dictionnaire mondial des Films

  • fêler — [ fele ] v. tr. <conjug. : 1> • 1422; °faieler XIIIe; lat. flagellare « frapper » ♦ Fendre (un objet cassant) sans que les parties se disjoignent. Fêler une assiette. Pronom. Le vase s est fêlé. ● fêler verbe transitif (latin populaire… …   Encyclopédie Universelle

  • fêlé — fêlé, ée [ fele ] adj. • fellé 1423; de fêler 1 ♦ Qui est fêlé, présente une fêlure. Une assiette fêlée et ébréchée. « La faible voix sonnait comme un grelot fêlé » (A. Gide). Par ext. « L horloge éleva sa voix grêle et fêlée » (Hugo). 2 ♦ (1672) …   Encyclopédie Universelle

  • Ngô Văn — Dans ce nom asiatique, le nom de famille, Ngô, précède le prénom. Ngô Văn né en 1913 près de Saïgon et mort à Paris le 1er janvier 2005[1], de son nom complet Ngô Văn Xuyết, était un écrivain communiste vietnamien. Sommaire 1 Biographie …   Wikipédia en Français

  • fêlé — fêlé, ée (fê lé, lée) part. passé. 1°   Fendu sans séparation, en parlant de parois minces, de bords minces. •   Semblable à un vase précieux, mais fêlé, d où s écoulent toutes les liqueurs les plus délicieuses, le coeur de ce grand capitaine ne… …   Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré

  • FÊLER — v. tr. Fendre un vase, un cristal, un verre, un métal, etc., de telle sorte que les pièces en demeurent encore jointes l’une avec l’autre. Il ne faut pas exposer ce vase à la gelée, elle le fêlerait. Ce plat se fêlera, si on l’approche trop du… …   Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)

  • fêlure — [ felyr ] n. f. • v. 1560; faiel XIIIe; de fêler ♦ Fente d une chose fêlée. ⇒ fissure. Ce vase a une fêlure. « Les vieux ustensiles gardent en leur peau plaintive on ne sait quelles fêlures qui craquent en une fois et les vident » (Ch. L.… …   Encyclopédie Universelle

  • FÊLER — v. a. Fendre un vase, un cristal, un verre, etc., de telle sorte que les pièces en demeurent encore jointes l une avec l autre. Il ne faut pas exposer ce vase à la gelée, elle le fêlerait.   Il s emploie aussi avec le pronom personnel. Ce vase se …   Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка:
… Нажмите правой клавишей мыши и выберите «Копировать ссылку»