-
1 league
n. (ver)bond, liga; bond, competitie (sport); klasse, niveau; meten van afstand--------v. verenigen, bond, liga; een verbond aangaan, (zich)verbindenleague1[ lie:g] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————league2〈 werkwoord〉1 (zich) verbinden/verenigen 〈in/tot een alliantie e.d.〉 ⇒ een verbond/liga/alliantie sluiten/aangaan♦voorbeelden:1 league together • zich aaneensluiten/alliëren -
2 coaliser
coaliser [ko.aaliezee]♦voorbeelden: -
3 заключать союз
vgener. een verbond aangaan, een verbond sluiten, zich allieren -
4 confederate
n. bondgenoot, medeplichtige--------v. confedereren, samengaan in een confederatieconfederate1[ kənfedrət] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 federatielid ⇒ lidstaat, bondgenoot3 〈voornamelijk Confederate; geschiedenis〉 aanhanger der geconfedereerden 〈 in de Amerikaanse burgeroorlog〉————————confederate21 in een federatie verenigd ⇒ aangesloten (bij een federatie), verbonden♦voorbeelden:————————confederate3[ kənfeddəreet]1 een federatie vormen ⇒ een verbond aangaan, zich verenigenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 federaliseren ⇒ tot een federatie aaneensluiten, alliëren -
5 fédérer
fédérer [feedeeree]1 in een federatie, (ver)bond verenigen ⇒ tot een federatie, (ver)bond maken1 zich in een federatie, (ver)bond verenigen, aansluiten ⇒ een verbond aangaan, sluiten -
6 verbinden
verbinden2 dicht-, toebinden ⇒ blinddoeken♦voorbeelden:1 zich verbinden ⇒ een verbond aangaan, sluiten -
7 federalize
v. federaliseren, een verbond aangaanfederalize, federalise[ fedrəlajz]2 〈 politiek〉onder federaal toezicht/centraal gezag stellen -
8 verbünden
verbünden, sich1 een verbond aangaan, sluiten -
9 compact
adj. samengeperst; gekoncentreerd; kompakt--------n. kleine auto; overeenkomst, verdrag; poederdoosje--------v. een overeenkomst aangaan; sluiting van verbondcompact1[ kompækt] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 overeenkomst ⇒ verbond, verdrag————————compact2[ kəmpækt] 〈bijvoeglijk naamwoord; compactness〉2 compact ⇒ bondig, beknopt♦voorbeelden:1 compactly built • met een stevig/gedrongen postuur————————compact3II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 samenpakken ⇒ samenpersen, opeenhopen♦voorbeelden: -
10 covenant
n. verdrag, afspraak, kontrakt; bond, verbond--------v. schriftelijke verplichtingcovenant1[ kuvnənt] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 overeenkomst ⇒ convenant, beding————————covenant2〈 werkwoord〉1 een overeenkomst aangaan ⇒ een verdrag/verbond sluiten2 schriftelijk beloven ⇒ overeenkomen, zich verbinden tot -
11 contracter
contracter [kõtraaktee]1 〈 schuld, verplichting, verbintenis, verbond〉 aangaan ⇒ 〈 verplichting, verantwoordelijkheid〉 op zich nemen ⇒ 〈 verzekering〉 afsluiten ⇒ 〈 lening, huwelijk〉 sluiten♦voorbeelden:4 être contracté • nerveus, gespannen zijn1. v1) (af)sluiten [contract]2) aangaan [verplichting]3) op zich nemen [verantwoordelijkheid]4) oplopen [ziekte]5) aannemen [gewoonte]6) (doen) samentrekken [spieren]7) spannen [spieren]2. se contracterv2) verstarren [gezicht]
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский