-
41 zagen
1 [doorsnijden; vormen] scier♦voorbeelden:hout zagen • scier du boiseen plank in tweeën zagen • scier une planche en deux2 [zeuren] rabâcher♦voorbeelden: -
42 afsnijden
-
43 overlangs
♦voorbeelden:1 iets overlangs doorsnijden • cut something lengthwise/longitudinally -
44 pols
1 [handgewricht] wrist2 [polsader] radial artery3 [polsslag] pulse♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 iets uit de losse pols doen • do something off the cuff; 〈 sterker〉 do something with one's hands tied behind one's back2 zich de polsen doorsnijden • slash/cut one's wristsiemand de pols voelen • feel/take someone's pulse -
45 zagen
-
46 Flüsse durchziehen die Landschaft
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Flüsse durchziehen die Landschaft
-
47 aufschneiden
Страницы