-
1 copuleren
-
2 copuleren
II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [een wilde boom veredelen] improve by splicing -
3 copuleren
спаривать; копулировать; совокупиться; спариться* * *гл.1) общ. соединять", спаривать2) бот. копулировать3) офиц. совершать половой акт -
4 copuleren
v. copulate, mate, engage in sexual intercourse, couple -
5 copuleren
baiser -
6 copuleren
hunga, kohe, koi, kue, limpia -
7 ‘copuleren’ is een net woord voor ‘neuken’
‘copuleren’ is een net woord voor ‘neuken’‘copulate’ is a polite word for ‘fuck’Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > ‘copuleren’ is een net woord voor ‘neuken’
-
8 копулировать
vbotan. copuleren -
9 совершать половой акт
v1) gener. geslachtelijk verkeer hebben, lijfsgemeenschap hebben, seksuele gemeenschap hebben, vleselijke gemeenschap hebben, gemeenschap hebben, geslachtsgemeenschap hebben2) offic.expr. copuleren, cohabiteren, coiteren -
10 соединять
vgener. copuleren -
11 спаривать
vgener. aaneenkoppelen (паровозы и т.п.), copuleren, koppelen, paren (животных) -
12 net
net1〈 het〉2 [elkaar snijdende zaken] network ⇒ system, 〈 communicatie ook〉 net, mains 〈 elektrisch〉, grid 〈 gas, elektriciteit〉3 [televisiezenders] channel♦voorbeelden:netten breien/knopen • make netseen net spannen • spread a net〈 figuurlijk〉 achter het net vissen • miss out, miss the boatde koffer in het net leggen • put the suitcase in the rack〈 figuurlijk〉 iemand in zijn netten verstrikken • (en)trap/ensnare someonehet elektrische net • the (electric) mains3 het eerste/tweede net • channel one/two————————net24 [hygiënisch] clean5 [ethisch zuiver] decent♦voorbeelden:1 een nette stapel • a neat/tidy pileiets in het net schrijven/uitwerken • copy out something3 een nette buurt • a respectable/genteel neighbourhoodnette mensen • respectable/decent people‘copuleren’ is een net woord voor ‘neuken’ • ‘copulate’ is a polite word for ‘fuck’II 〈 bijwoord〉2 [pas; precies als] just♦voorbeelden:1 net goed • serves you/him/her/them right〈 ironisch〉 dat kun je net denken • you've got another thing coming, not likelyzij ging net vertrekken • she was about to leavenet iets voor hem • 〈 net wat hij zoekt〉 just the thing for him; 〈 kenmerkend voor hem〉 just like him, him all overnet wat ik dacht • just as I thoughtdat is net wat ik nodig heb • that's exactly what I need; 〈 ook ironisch〉 that's just what I need; 〈 ironisch〉 that's all I neednet wat je zegt! • just as you say!, right you are!maar net een voldoende halen • just pass, scrape throughdat was maar net aan • that was a narrow escape/close call, that was touch and gonet mis • a near miss/thingik weet het nog zo net niet • I'm not so surehet nog net halen • squeak through/byik weet het net zo min als jij • your guess is as good as minewij zijn net zo min tevreden • we aren't satisfied eitherze zeurden net zo lang tot hij meeging • they nagged him into coming alongze is net zo goed als hij • she's every bit as good as he isze hebben net zo goed een medaille verdiend • they are just as worthy of a medalde een net zoveel geven als de ander • give one just as much as the otherhet is net alsof je het leuk vindt • it's (almost) as if you think it's funnydat is het hem nou net • that's just it, there's the rubzo is het maar net • right you are!, just as you say!dan heb ik net zo lief dat je weg gaat • in that case I'd just as soon you leftje moet net doen alsof • you must pretendhet begint net zo gezellig te worden • the fun is just startingwe hadden net zo goed niets kunnen doen • we might just as well have done nothingwe kwamen net te laat • we came just too latehij is net zijn vader • he's the spitting image of his fatherik heb dat gisteren net schoongemaakt • I cleaned that only yesterdaywij zijn net thuis • we've (only) just come homewe waren er nog maar net, toen … • we had hardly arrived when …net of hij zo'n beste is • as if he's so great3 kun je dat niet netter zeggen? • can't you put that more politely?
См. также в других словарях:
kopulieren — Vsw beschlafen, begatten , auch trauen erw. obs. (16. Jh.) Entlehnung. Entlehnt aus l. copulāre verknüpfen, zusammenschließen, eng verbinden , zu l. cōpula das Verknüpfende . Ebenso nndl. copuleren, ne. copulate, couple, nfrz. copuler, nschw.… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache