-
1 breken
1 [algemeen] casser2 [een einde maken aan] briser3 [schenden] manquer (à)♦voorbeelden:iemand de benen breken • briser les os à qn.hij heeft een fles gebroken • il a cassé une bouteilledit breekt mij het hart • cela me brise le coeureen zegel breken • briser un sceauhet breken • le fait de casseriemands wil breken • briser la volonté de qn.het breken • la rupturehet breken • la ruptureeen vrije dag breekt de week • un jour de congé coupe la semaine1 [stukgaan] se casser2 [een doorgang, scheiding forceren] percer3 [m.b.t. een jongensstem] muer4 [m.b.t. stralen] se réfracter♦voorbeelden:de lucht breekt • le ciel s'éclaircitde ruit is gebroken • le carreau est casséde golven breken tegen de kust • les vagues se brisent sur la côte5 met iemand breken • rompre avec qn.met een gewoonte breken • rompre avec une habitude→ link=ijs ijs -
2 afbreken
-
3 breken
-
4 afbreken
1 [brekend losgaan] (se) casser2 [plotseling ophouden] s'arrêter netII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [door breken scheiden] détacher2 [plotseling doen ophouden] interrompre3 [slopen; afkraken] démolir♦voorbeelden:woorden afbreken • couper des mots (en fin de ligne)een tak van de boom afbreken • arracher une branche d'arbre -
5 bek
♦voorbeelden:een grote bek opzetten tegen • gueuler contrehou je bek! • ta gueule!een bek opzetten • pousser un coup de gueuleiemand de bek snoeren • clouer le bec à qn.gekke bekken trekken • s'amuser à faire des grimacesiemand op zijn bek geven • casser la gueule à qn.〈 figuurlijk〉 (plat) op zijn bek gaan, vallen • se casser la gueule, la figure→ link=paard paard -
6 donderstralen
1 [klieren] être casse-pieds2 [vallen] se casser la gueule♦voorbeelden:1 zit niet te donderstralen! • tu as fini de me casser les pieds?¶ donderstraal op! • va te faire foutre! -
7 doorbreken
doorbreken11 [verbreken] rompre2 [door iets heen breken] percer♦voorbeelden:het doorbreken • la rupture————————doorbreken21 [stuk-, openbreken] se rompre♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [in twee delen scheiden] casser♦voorbeelden: -
8 gezicht
♦voorbeelden:zijn gezicht komt me bekend voor • son visage me dit qc.zover het gezicht reikt • à perte de vuehet gezicht verliezen • perdre la vueop het eerste gezicht • à première vueop het eerste gezicht iets spelen • jouer qc. à vueiemand uit het gezicht verliezen • perdre qn. de vuedat is geen gezicht! • ça ne ressemble à rien!ik zie hier allemaal bekende gezichten • je suis ici en pays de connaissanceeen lelijk gezicht • un visage ingrathij heeft een sympathiek gezicht • il a une bonne têteergens zijn gezicht laten zien • faire acte de présenceiemand strak in het gezicht kijken • regarder qn. en facede zon schijnt mij in het gezicht • j'ai le soleil dans la figureiets (recht) in iemands gezicht zeggen • dire qc. en face à qn.iemand in zijn gezicht uitlachen • rire au nez de qn.iemand in het gezicht spuwen • cracher à la figure de qn.iemand op zijn gezicht geven, slaan • casser la figure à qn.op zijn gezicht krijgen • se faire casser la figureiemand van gezicht kennen • connaître qn. de vueiets van iemands gezicht aflezen • lire qc. sur le visage de qn.een gek gezicht trekken • faire une drôle de têtehij zet een lang, zuur gezicht • il fait une tête de six pieds de longmet een nors gezicht • l'air bourruhij trok een somber gezicht • son regard s'assombriteen stalen gezicht • un visage impassibleeen vies gezicht trekken • faire le dégoûtéeen vreemd gezicht opzetten • faire une drôle de têteje had zijn gezicht moeten zien! • si tu avais vu la tête qu'il faisait!gezichten trekken • faire des grimacesiemand met twee gezichten • une personne à deux visageseen gezicht als een oorwurm • une tête d'enterrement→ link=liefde liefdezijn gezicht verliezen • perdre la face -
9 ingooien
1 [gooiend binnen doen komen] jeter dans2 [door een worp breken] casser♦voorbeelden:1 [sport en spel] remettre en jeu -
10 nek
♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 iemand de nek breken • casser les reins à qn.〈 figuurlijk〉 zijn nek breken (over iets) • se casser la figure (sur qc.)iemand, een kip de nek omdraaien • tordre le cou à qn., à une poulede nek uitsteken om beter te kunnen zien • avancer le cou pour mieux voirik heb geen ogen in mijn nek • je n'ai pas des yeux derrière la tête〈 figuurlijk〉 iemand met de nek aanzien, aankijken • traiter qn. par-dessous la jambe〈 figuurlijk〉 wat haal je je op je nek? • dans quoi est-ce que tu t'embarques?〈 figuurlijk〉 op iemands nek zitten • être sur le dos de qn.iemand op z'n nek springenover zijn nek gaan • vomirtot aan zijn nek in de schulden zitten • être endetté jusqu'au cou -
11 oor
♦voorbeelden:een goed oor hebben • avoir l'oreille justemet open oren luisteren • écouter de toutes ses oreillesmet rode oren, oortjes in iets lezen • être tout excité à la lecture de qc.met rode oortjes luisteren • écouter de toutes ses oreillesvoor het oor waarneembaar • perceptible à l'ouïeiemand de oren van het hoofd eten • manger comme quatredat gaat het ene oor in, het andere uit • cela entre par une oreille et sort par l'autrezijn oren niet geloven • ne pas en croire ses oreillesmijn oren gloeien • j'ai les oreilles rouges(geen) oren hebben naar, voor iets • (ne pas) être intéressé par qc.geen oren hebben • faire la sourde oreillezijn oor te luisteren leggen • écouter attentivementiemand de oren van het hoofd praten • assourdir qn. de parolesiemand de oren van het hoofd schreeuwen • écorcher les oreilles à qn.de oren voor iets sluiten • se boucher les oreilles pour qc.; 〈 figuurlijk〉 ne pas vouloir entendre qc.zijn oren zullen tuiten • les oreilles vont lui tinteriemand de oren van het hoofd vragen • accabler qn. de questionséén en al oor zijn • être (tout yeux) tout oreillesiemand aan de oren malen • casser les oreilles à qn.hij is nog nat achter de oren • si on lui pressait le nez il en sortirait du laitiemand iets in het oor fluisteren • chuchoter qc. à l'oreille de qn.iets in het oor, in de oren knopen • prendre bonne note de qc.gaatjes in de oren hebben • avoir les oreilles percéesknoop dat in je oren! • tiens-le-toi pour dit!slechts met één, een half oor luisteren • n'écouter que d'une oreillede kogels vlogen ons om de oren • les balles sifflaient à nos oreillesop één oor liggen • dormir〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 veel rond z'n oren hebben • avoir beaucoup à faire; 〈m.b.t. zorgen〉 avoir beaucoup de soucisiemand ter ore komen • arriver aux oreilles de qn.het is mij ter ore gekomen dat • j'ai appris quetot over de oren in de schulden zitten • être criblé de dettestot over de oren in het werk zitten • être débordé de travailtot over de oren verliefd zijn op iemand • être follement amoureux de qn.¶ iemand een oor aannaaien • rouler qn.iemand de oren wassen • frotter les oreilles à qn.〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 iemand de oren van de kop zagen • casser les oreilles à qn.hij heeft ze achter de oren • il est moins bête qu'on ne (le) croithet is op een oor na gevild • c'est comme si c'était fait→ link=potje potje -
12 smoel
I 〈de〉♦voorbeelden:zijn smoel dichthouden • fermer sa gueulehoud je smoel! • ta gueule!1 [gezicht] gueule♦voorbeelden:1 iemand op zijn smoel slaan • casser la gueule à qn.op zijn smoel vallen • se casser la gueule -
13 stukbreken
-
14 stukmaken
1 casser♦voorbeelden: -
15 donderjagen
-
16 halsbrekend
bnpérilleux/-euse, à se casser le cou -
17 knikken
-
18 kraken
-
19 melken
-
20 overslaan
См. также в других словарях:
casser — [ kase ] v. <conjug. : 1> • v. 1160; quasser « briser » 1080; bas lat. quassare, de quatere « secouer » I ♦ V. tr. A ♦ 1 ♦ Mettre en morceaux, diviser (une chose rigide) d une manière soudaine, par choc, coup, pression. ⇒ briser, broyer,… … Encyclopédie Universelle
casser — CASSER. v. act. Briser, rompre. Casser un verre. Casser des noix. Casser des os. Casser les bras à quelqu un. Se casser la tête. f♛/b] On dit, Casser un testament, casser un contrat, casser une sentence, un jugement, pour dire, Les déclarer nuls… … Dictionnaire de l'Académie Française 1798
casser — CASSER. v. act. Briser, rompre. Casser un verre. casser un os. casser des noix. se casser le bras. se casser la teste. Il signifie figur. Oster la force & la valeur à un escrit; comme, Casser un testament. casser un contract. casser une sentence … Dictionnaire de l'Académie française
casser — Casser, Frendere, Quassare. Casser une noix, Conficere nucem. Casser les reins, Delumbare. B. ex Cicerone. Casser et rompre, Confringere. Casser et rompre la teste à quelqu un, Caput alteri imminuere. Aisé à casser, Fragilis. Casser les gens de… … Thresor de la langue françoyse
casser — les pieds se casser se casser la tête … Le petit dico du grand français familier
casser — (kâ sé) v. a. 1° Faire, d un objet qui est frappé, deux ou plusieurs fragments. Casser du sucre. Casser du bois. Casser des oeufs pour la cuisine. • Une poutre cassa les jambes à l athlète, LA FONT. Fabl. I, 14. • Pourvu que le nourrisson… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
CASSER — v. a. Briser, rompre. Casser un verre. Casser des noix. Casser des os. Casser les bras à quelqu un. Casser la tête à quelqu un d un coup de massue, d un coup de pistolet. Se casser le bras, la jambe. Il s emploie souvent avec le pronom personnel… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
CASSER — v. tr. Briser, rompre. Casser un verre, un vase, une glace. Par extension, Casser des oeufs, des noix, En briser la coquille. Se casser une dent, un bras, une jambe. Casser la tête à quelqu’un d’un coup de revolver. Le verre se casse facilement.… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
casser — v.t. Cambrioler avec effraction. / Démonter une voiture, une machine pour en récupérer les pièces et les métaux. / Débrocher un livre (pour en vendre les gravures, par. ex.). / Casser la tête, fatiguer par du bruit, des paroles. / Casser la… … Dictionnaire du Français argotique et populaire
casser — vt. msf., briser, rompre ; fracturer ; assouplir (des chaussures neuves, les fibres du chanvre après le teillage) ; affaiblir // arrêter casser la fermentation du vin en le transvasant : KASSÂ (Aix, Albanais.001, Albertville, Annecy.003,… … Dictionnaire Français-Savoyard
casser — ● vt. ►CRYPTO Dans l expression Casser un code , trouver le moyen d accéder à ce que ce code protégeait. Voir aussi chiffrement … Dictionnaire d'informatique francophone