-
1 berekenen
calculer, compter -
2 calculeren
calculer, compter -
3 rekenen
calculer, compter, demander, exiger -
4 tellen
calculer, compter -
5 uitrekenen
calculer, compter -
6 berekenen
1 [algemeen] calculer2 [in rekening brengen] compter♦voorbeelden:altijd alles berekenen • toujours bien calculer (son coup)2 iemand de volle prijs berekenen • compter le prix entier à qn. -
7 natellen
-
8 berekenen
-
9 rekenen
-
10 rekenmachine
vmachine f à calculer, calculateur m -
11 altijd alles berekenen
altijd alles berekenen -
12 becijferen
-
13 beramen
1 [ontwerpen] préparer2 [begroten] calculer♦voorbeelden:een ontsnapping beramen • tramer une évasion -
14 hoofd
3 [(van personen) leider, meerdere] 〈m.b.t. gezin〉 chef 〈m.〉 ⇒ 〈m.b.t. school〉 directeur 〈m.〉⇒ directrice 〈v.〉♦voorbeelden:het hoofd van een stoet • la tête d'un cortègemet gebogen hoofd lopen • marcher la tête bassemet gedekt hoofd • la tête couvertehij heeft een goed hoofd • il a de la têtehij is een hoofd groter dan ik • il me dépasse d'une têteeen hard hoofd in iets hebben • être pessimiste (concernant qc.)zijn hoofd wordt rood van schaamte • le rouge de la honte lui monte au fronteen verstopt hoofd hebben • être enchifenéeen hoofd vol zorgen hebben • n'avoir que des soucis en têtehet hoofd vol hebben van … • ne rêver que de …iets het hoofd bieden • faire front à qc.iemand het hoofd bieden • tenir tête à qn.zich het hoofd over iets breken • se casser la tête sur qc.iemand het hoofd op hol brengen • tourner la tête à qn.het hoofd buigen • baisser la têtehet hoofd er niet bij hebben • avoir la tête ailleurshet is hem gelukt het hoofd boven water te houden • il a réussi à se maintenir 〈 niet failliet gaan〉het hoofd koel houden • garder la tête froidehet hoofd op de ellebogen laten rusten • se prendre la tête dans les mainshet hoofd loopt mij om • je ne sais (plus) où donner de la têtehet hoofd ontbloten • se découvrirhet hoofd schudden • secouer la têtemijn hoofd staat er niet naar • je n'ai pas la tête à çade hoofden tellen • compter les personnes présenteshet hoofd verliezen • perdre la têteik durf mijn hoofd eronder te verwedden • j'en mettrais ma main au feuzeur me niet aan het hoofd! • ne me casse pas les pieds!wel wat anders aan z'n hoofd hebben • avoir bien autre chose en têtehij stelde zich aan het hoofd van de beweging • il prit la tête du mouvementaan het hoofd staan van iets • diriger qc.ben je wel goed bij je hoofd? • ça va pas, la tête?niet goed bij, in het, zijn hoofd zijn • ne pas avoir toute sa têteiemand boven het hoofd groeien • 〈 ook figuurlijk〉 dépasser qn.dat hangt hem boven het hoofd • cela lui pend au nezdie onderneming is mij boven het hoofd gegroeid • la direction de cette entreprise dépasse maintenant mes capacitéshet werk groeit haar boven het hoofd • elle est submergée de travaildie gedachte speelt mij door het hoofd • cette pensée me trotte par la têtedat is mij door het hoofd geschoten • ça m'est complètement sorti de la têtehet is hem in het hoofd geslagen • il a perdu la tête〈 figuurlijk〉 iemand iets in het hoofd stampen • fourrer qc. dans la tête de qn.zich een gat in het (z'n) hoofd vallen • s'ouvrir le crâne en tombantzich licht in het hoofd voelen • avoir le vertigeiemand in het hoofd treffen • toucher qn. à la têtezich iets in het hoofd zetten • se mettre qc. en têtehoe haalt hij het in zijn hoofd? • 〈 denken〉 qu'est-ce qu'il va chercher là?; 〈 doen〉 qu'est-ce qui lui prend de faire une chose pareille!het in zijn hoofd halen om te • s'aviser dealles zeggen wat in je hoofd opkomt • dire tout ce qui vous passe par la têtemet het hoofd omlaag vallen • tomber la tête la premièremet zijn hoofd tegen de muur lopen • donner de la tête contre un murmet het hoofd tegen de muur slaan • se cogner la tête contre le muriemand een verwijt naar het hoofd slingeren • lancer un reproche à la tête de qn.〈 figuurlijk〉 iemand iets naar het hoofd smijten • jeter qc. à la tête de qn.de drank stijgt hem naar het hoofd • l'alcool lui monte à la tête〈 figuurlijk〉 hij kan wel op zijn hoofd gaan staan, ik doe het niet • il a beau faire des pieds et des mains, je ne marche paseen prijs op iemands hoofd zetten • mettre à prix la tête de qn.dat zal op uw hoofd neerkomen • cela vous retombera sur la têteiets over het hoofd zien • ne pas remarquer qc.ik zal die gekheid wel uit mijn hoofd laten • je me garderai bien de faire cette bêtisedat laat ik mij niet uit mijn hoofd praten • on ne me fera pas changer d'idéedat zou ik maar uit mijn hoofd zetten • tu ferais mieux d'abandonner cette idéeuit het hoofd leren • apprendre par coeuruit het hoofd rekenen • calculer de têteuit het hoofd spelen • jouer sans partitioniemand van het hoofd tot de voeten opnemen • examiner qn. des pieds à la têtevan het hoofd tot de voeten gewapend • armé de pied en cap't is om je voor het hoofd te slaan • c'est à se taper la tête contre les murs〈 figuurlijk〉 iemand voor het hoofd stoten • offenser qn.een hoofd hebben als een boei • être rouge comme une pivoine〈 spreekwoord〉 zoveel hoofden, zoveel zinnen • autant de têtes, autant d'avishet hoofd van de rooms-katholieke Kerk • le chef de l'Eglise catholique -
15 misrekenen
misrekenen1〈wederkerend werkwoord; zich misrekenen〉————————misrekenen2 -
16 rekenen
1 [met getallen werken] calculer2 [de rekening opmaken] compter3 [+ op][rekening houden met] tenir compte (de)4 [vertrouwen] compter (sur)♦voorbeelden:ik heb even zitten rekenen, maar het wordt een heel bedrag • j'ai fait quelques (petits) calculs, mais ça va faire une grosse sommein guldens rekenen • compter en florinshet rekenen • le calculdoor elkaar gerekend • en moyennedaar mag je wel op rekenen! • tu peux en être sûr!reken op drie uur vertraging • attends-toi à trois heures de retardII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [tellen] compter2 [vragen] demander (pour)3 [begrijpen onder] compter (parmi, au nombre de)4 [achten] estimer5 [in aanmerking nemen] considérer6 [veronderstellen] admettre♦voorbeelden:2 hoeveel rekent u daarvoor? • combien demandez-vous pour cela?4 ik reken mij bevoegd om … • je m'estime apte à …5 je moet rekenen dat … • n'oublie pas que …reken maar! • je t'en donne!als je rekent dat het een uur rijden is! • et dire qu'il faut une heure de voiture!6 reken dat hij komt, dan zijn we met z'n dertienen • admettons qu'il vienne, nous serons treize -
17 rekenmachine
-
18 ruim rekenen
ruim rekenen -
19 ruim
ruim1〈 het〉 〈 scheepvaart〉————————ruim23 [met tussenruimte, wijd; uitgebreid; niet bekrompen] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 large; 〈 bijwoord〉 largement4 [meer dan voldoende] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 large ⇒ 〈 vrijgevig〉 généreux 〈v.: généreuse〉 〈 bijwoord〉 largement ⇒ 〈 vrijgevig〉 généreusement♦voorbeelden:ruim kunnen ademhalen • 〈 letterlijk〉 pouvoir bien respirer; 〈 figuurlijk〉 avoir les coudées francheseen ruim inkomen • de larges revenusde dingen ruim zien • avoir l'esprit largeiemand ruim betalen • payer largement qn.ruim rekenen • calculer largeeen ruime opvatting • une interprétation largehet was ruim tien uur • il était dix heures passéesruim een uur • une bonne heuredat is ruim voldoende • c'est largement suffisant -
20 uit het hoofd rekenen
uit het hoofd rekenen
- 1
- 2
См. также в других словарях:
calculer — [ kalkyle ] v. tr. <conjug. : 1> • 1372; bas lat. calculare, lat. calculus « caillou; jeton servant à compter » 1 ♦ Chercher, déterminer par le calcul. Calculer une dépense, un bénéfice. ⇒ chiffrer, compter. Mesurer les côtés d un rectangle … Encyclopédie Universelle
calculer — CALCULER.verbe act. Supputer, compter. C est lui qui a calculé toutes ces sommes. On le dit aussi absolument. Après avoir bien calculé, je trouve que.... On dit aussi, Calculer des tables astronomiques, pour dire, Dresser des tables propres à l… … Dictionnaire de l'Académie Française 1798
calculer — Calculer, Computare, Calculum imponere … Thresor de la langue françoyse
calculer — Calculer. v. a. Supputer, compter. Aprés avoir bien calculé, je trouve, &c … Dictionnaire de l'Académie française
calculer — (kal ku lé) v. a. 1° Faire une opération de calcul. Calculer les distances des astres. Il calcula combien son argent lui rapporterait. Calculer une éclipse, en déterminer par le calcul l époque précise et les circonstances. Absolument.… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
CALCULER — v. tr. Déterminer un nombre au moyen d’un calcul, de calculs. C’est lui qui a calculé toutes ces sommes. Calculer le revenu d’une somme à tant pour cent. Absolument, Après avoir bien calculé, je trouve que le compte est juste. Calculer de tête,… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
CALCULER — v. a. Supputer, compter. C est lui qui a calculé toutes ces sommes. Il s emploie aussi neutralement. Après avoir bien calculé, je trouve que le compte est juste. Calculer des tables astronomiques, Dresser des tables propres à l usage des… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
Calculer — Calcul (mathématiques) En mathématiques, un calcul est une opération ou un ensemble d opérations effectuées sur des grandeurs[1]. Initialement ces grandeurs étaient des nombres mais le développement des outils mathématiques et de l abstraction… … Wikipédia en Français
calculer — vt. , réfléchir, combiner, estimer, supputer, évaluer : kalkulâ(r) (Albanais, Cordon, Montagny Bozel, Villards Thônes | Aussois), karkulâ (Annecy, Saxel, Thônes). A1) calculer, préparer, préméditer (un coup) ; manigancer, (un mauvais coup) :… … Dictionnaire Français-Savoyard
calculer — … Useful english dictionary
Machine à calculer — Calculatrice Une calculatrice, ou calculette, est une machine conçue pour effectuer des calculs. D abord mécaniques, les calculatrices sont devenues électroniques dans les années 1970, avec l apparition du microprocesseur en 1971. Les machines… … Wikipédia en Français