-
1 buck
n. mannetjes damhert; mannelijk konijn; dollar--------v. afwerpen; opvrolijken; bokken (v. paard); moed houden, voortmakenbuck1[ buk] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: in betekenis 0.1 ook buck〉4 〈 Amerikaans-Engels〉zaag/houtbok♦voorbeelden:¶ 〈 informeel〉 pass the buck (to someone) • de verantwoordelijkheid afschuiven (op iemand); (iemand) de zwartepiet toespelen→ fast fast/————————buck2→ buck up buck up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:→ buck up buck up/ -
2 buck up
v. moed krijgen; aanmoedigen, opfleuren, opwarmen; opschieten; (Slang) gelukkig maken; (Slang) opvrolijken, opfleurenbuck up〈 informeel〉1 opschieten ⇒ voortmaken, haast maken1 opvrolijken ⇒ opfleuren, goed doen♦voorbeelden:1 our visit didn't do much to buck him up • ons bezoek haalde niet veel uit, hij kikkerde er niet van opbuck up, things will be all right • kop op, het komt wel weer goed -
3 buck's fizz
-
4 earn a quick buck
-
5 make a fast buck
-
6 our visit didn't do much to buck him up
ons bezoek haalde niet veel uit, hij kikkerde er niet van opEnglish-Dutch dictionary > our visit didn't do much to buck him up
-
7 pass the buck (to someone)
-
8 beaver buck
Canadees een-dollarbiljet -
9 pass the buck
verantwoordelijkheid aan iemand overgeven -
10 pass the buck to
de verantwoordelijkheid overdragen aan -
11 passing the buck
het overdoen van verantwoordelijkheid aan iemand anders -
12 saw buck
n. zaagbok, gebruikt om hout vast te houden als het gezaagd wordt -
13 fast
adj. snel; vlug; vast; sterk; stevig; achter pleziertjes aangaand--------adv. snel; hard; vóór; geraffineerd; vast; trouw--------n. vast (het niet eten); vasten, lijden--------v. vastenfast1[ fa:st] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————fast21 vast ⇒ stevig, hecht♦voorbeelden:make fast • stevig vastmakenfast lane • er rijbaan, inhaalstrook 〈 van autoweg〉fast train • sneltreinlive in the fast lane • een jachtig/hectisch leven leidenfast and furious • uitbundig〈 slang〉 pull a fast one on someone • met iemand een vuile streek uithalen, iemand afzetten————————fast3〈 werkwoord〉1 vasten————————fast4〈 bijwoord〉2 snel ⇒ vlug, hard♦voorbeelden:hold fast to something • iets stevig vasthouden -
14 quick
adj. snel; vlug; sneldenkend; snel begrijpend; vloeibaar; levendig--------adv. snel; met grote snelheid, vlug--------n. levende mensen; levend; snel; gevoelige plekkenquick1[ kwik] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 hart ⇒ kern, essentie♦voorbeelden:2 cut someone to the quick • iemand in zijn hart raken, iemands gevoelens diep kwetsen————————quick2〈bijvoeglijk naamwoord; quickness〉1 snel ⇒ gauw, vlug2 gevoelig ⇒ vlug (van begrip), scherp♦voorbeelden:quick march! • voorwaarts/ingerukt mars!in quick succession • snel achter elkaarhe is quick to take offence • hij is gauw beledigd‘Have a drink?’ ‘Yes, I'll take a quick one’ • ‘Wat drinken?’ ‘Ja, een snelle dan’〈 slang〉 quick on the draw/uptake • sneldenkend/doorziend, flitsend————————quick31 vlug ⇒ gauw, snel♦voorbeelden:we all want to get rich quick • we willen allemaal snel rijk worden
См. также в других словарях:
Buck — may refer to any of the following: *Bucking by a horse, when the animal raises his hind end and kicks out with both hind legs. *The male of various species of animal, including: **some species of deer mdash; see also blackbuck, Buckskin (leather) … Wikipedia
Buck — bezeichnet: Buck, im amerikanischen Englisch einen Slang Ausdruck für Dollar Buck, in südafrikanischem Englisch einen Slang Ausdruck für Südafrikanischer Rand Buck Converter in der Elektronik ein österreichisches süddeutsches Adelsgeschlecht,… … Deutsch Wikipedia
buck — buck; buck·a·roo; buck·ber·ry; buck·board; buck·et·er; buck·et·ful; buck·ey wrack; buck·ing·ham·shire; buck·ish; buck·ism; buck·le·less; buck·leya; buck·ra; buck·shee; buck·skinned; buck·wagon; buck·wheat·er; el·buck; gems·buck; jum·buck;… … English syllables
buck — Ⅰ. buck [1] ► NOUN 1) the male of some animals, especially deer and antelopes. 2) S. African an antelope (of either sex). 3) a vertical jump performed by a horse. 4) archaic a fashionable young man. ► VERB 1) … English terms dictionary
Buck — (b[u^]k), n. [OE. buk, bucke, AS. bucca, bua, he goat; akin to D. bok, OHG. pocch, G. bock, Ir. boc, W. bwch, Corn. byk; cf. Zend b[=u]za, Skr. bukka. [root]256. Cf. {Butcher}, n.] 1. The male of deer, especially fallow deer and antelopes, or of… … The Collaborative International Dictionary of English
Bück — Stadt Wuppertal Koordinaten … Deutsch Wikipedia
buck — buck1 [buk] n. [ME bukke < OE bucca, male goat < IE base * bhuĝo > Ger bock, Du bok, Ir boc ] 1. pl. bucks or buck a male deer, antelope, goat, rabbit, etc.: see DOE ☆ 2. the act of bucking 3. a) … English World dictionary
Buck 65 — lors d un concert en 2006 Buck 65 Richard Terfry, plus connu … Wikipédia en Français
Buck — Buck, Pearl S. * * * (as used in expressions) Buck, Pearl Leonard, Buck Trevino, Lee (Buck) … Enciclopedia Universal
buck up — {v. phr.}, {informal} To make or become more cheerful; make or become free from discouragement; become more hopeful. * /After the heavy rain, the scoutmaster bucked up the boys by leading them in a song./ * /Tom was disappointed that he didn t… … Dictionary of American idioms
buck up — {v. phr.}, {informal} To make or become more cheerful; make or become free from discouragement; become more hopeful. * /After the heavy rain, the scoutmaster bucked up the boys by leading them in a song./ * /Tom was disappointed that he didn t… … Dictionary of American idioms