-
1 breeduit
-
2 breeduit
-
3 breeduit
adv. spread out, flattened, extended, outstretched -
4 breeduit
-
5 breeduit gaan zitten
breeduit gaan zitten -
6 breeduit lachen
breeduit lachen -
7 breeduit gaan zitten
breeduit gaan zittenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > breeduit gaan zitten
-
8 breeduit lachen
breeduit lachenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > breeduit lachen
-
9 iemand breeduit toelachen
iemand breeduit toelachenfaire un grand sourire à qn. -
10 tronen
II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [door vleiende aandrang ergens toe/heen brengen] lure -
11 ausbreiten
ausbreiten1 uitbreiden ⇒ uitspreiden, uitstrekken4 verbreiden, verspreiden♦voorbeelden:1 zich uit-, verbreiden ⇒ zich uit-, verspreiden3 〈 pejoratief〉uitweiden, breedvoerig behandelen♦voorbeelden: -
12 füllig
füllig♦voorbeelden:füllig frisiert, geschnitten • breeduit gekapt, ruim gesneden
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Французский