-
1 сэкономить
bezuinigen -
2 skim through
bezuinigen -
3 экономить
bezuinigen, sparen -
4 économiser
-
5 economize
v. bezuinigen, spaarzaam zijneconomize, economise[ ikkonnəmajz]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 economiseren ⇒ besparen, zuinig beheren -
6 comprimer
comprimer [kõpriemee]〈 werkwoord〉1 samendrukken ⇒ samenpersen, dichtknijpenv1) samendrukken, samenpersen2) dicht opeenpakken [mensen]3) inkrimpen, bezuinigen4) onderdrukken, bedwingen -
7 sparen
sparen♦voorbeelden:an nichts sparen • het aan niets laten ontbreken, op geen kosten kijkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 zuinig zijn (met) ⇒ ontzien, zuinig omspringen (met)♦voorbeelden: -
8 сберечь
bewaren, bezuinigen, opsparen -
9 сберегать
bewaren, bezuinigen, opsparen -
10 сокращать
v1) gener. beknibbeien (заработную плату), decimeren, inkorten, terugbrengen, verkorten, afkorten, afvloeien (служащих и т.п.), bekorten, beperken (о расходах), besnoeien (текст), bezuinigen (расходы), couperen, inkrimpen, inperken, korten, minderen, reduceren, verminderen2) math. herleiden -
11 экономить
vgener. besparen, uithalen, winnen, bezuinigen, economiseren, sparen, uitsparen, uitwinnen, uitzuinigen -
12 cost-cut
cost-cut1 korten ⇒ bezuinigen op, besnoeien op -
13 curtail one's spending
zijn uitgaven besnoeien, bezuinigen op zijn uitgaven -
14 curtail
-
15 cut back
afkappen, iets verminderen, iets reduceren, minder van iets gebruiken (bv: " Ik drink teveel koffie, ik besloot het te verminderen")cut back1 inkrimpen ⇒ besnoeien, bezuinigen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
16 cut
adj. gesneden; verkorting, gedeelte; in prijs verlaagd--------n. snee; snijwond; gedeelte; dracht (van kleding)--------v. snijden; verkorten; verlagen; knippencut1[ kut] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 〈 benaming voor〉slag/snee met scherp voorwerp ⇒ (mes)sne(d)e, keep, insnijding, snijwond; hak, houw; striem, (zweep)slag5 coupure ⇒ weglating, in/verkorting8 〈 benaming voor〉in/doorsnijding ⇒ geul, kloof, kanaal, doorgraving; kortere weg♦voorbeelden:cut and thrust • (woorden)steekspel, vinnig debat————————cut21 〈 benaming voor〉scheid/bewerkbaar zijn met scherp voorwerp ⇒ (zich laten) snijden/knippen/maaien, te snijden/knippen/hakken/maaien zijn2 〈 benaming voor〉een inkeping/scheiding maken ⇒ snijden; knippen; hakken, kappen, kerven; maaien4 rennen7 〈 informeel〉een plaat maken/opnemen♦voorbeelden:1 the butter/grass cuts easily • de boter/het gras snijdt/maait gemakkelijk→ cut across cut across/, cut at cut at/, cut down cut down/, cut down on cut down on/, cut in cut in/, cut into cut into/, cut out cut out/, cut through cut through/, cut up cut up/♦voorbeelden:→ cut back cut back/1 snijden in ⇒ verwonden; stuksnijden2 〈 benaming voor〉 scheiden door middel van scherp voorwerp ⇒ (af/door/los/weg)snijden/knippen/hakken; (om)hakken/kappen/zagen3 〈 benaming voor〉 maken met scherp voorwerp ⇒ kerven; slijpen; (bij)snijden/knippen/hakken; boren; graveren; snijden 〈 grammofoonplaat〉; 〈 bij uitbreiding〉 opnemen, maken 〈 grammofoonplaat〉5 〈 benaming voor〉 inkorten ⇒ snijden (in), couperen 〈 boek, film e.d.〉; afsnijden 〈 route, hoek〉; besnoeien (op), inkrimpen, bezuinigen6 〈 benaming voor〉 stopzetten ⇒ ophouden met; afsluiten, afsnijden 〈 water, energie〉; uitschakelen, afzetten9 negeren ⇒ veronachtzamen, s laten liggen♦voorbeelden:cut the tape • het lint doorknippencut free • lossnijden/kappen/hakken; bevrijdencut someone loose • iemand lossnijden/losmakencut open • openhalen/rijtencut away • wegsnijden/hakken/knippen; snoeiencut in half/two • doormidden/in tweeën snijden/knippen/hakkencut into halves/thirds/pieces • doormidden/in drieën/in stukken snijden/knippen/hakkencut a way through the jungle • zich een weg banen door de jungle3 cut a record • een plaat maken/opnemencut one's initials into something • zijn initialen ergens in kervenmy wage was cut • mijn loon is verlaagd9 cut someone dead/cold • iemand niet zien staan, iemand straal negeren -
17 hurt
adj. bezeerd, gekwetst--------n. kwetsuur, pijnlijke plek--------v. pijn doen, bezeren; deren, kwetsenhurt1[ hə:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 kwetsuur ⇒ letsel, wond————————hurt21 pijn/zeer doen♦voorbeelden:this wage-cut hurts • deze loonsverlaging komt hard aanit won't hurt to cut down on spending • het kan geen kwaad om te bezuinigenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bezeren ⇒ verwonden, blesseren2 krenken ⇒ kwetsen, beledigen3 schade toebrengen/afbreuk doen aan♦voorbeelden: -
18 it won't hurt to cut down on spending
English-Dutch dictionary > it won't hurt to cut down on spending
-
19 pinch
n. kneep; pijn; beetje, snuifje--------v. knijpen; druk zetten op; bezuinigen; knellenpinch1[ pintsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 kneep♦voorbeelden:2 the pinch of poverty/hunger • de nijpende armoede/hongerif it comes to the pinch • als de nood aan de man komtfeel the pinch • de nood voelen¶ at a pinch • desnoods, in geval van nood————————pinch2♦voorbeelden:♦voorbeelden:1 knijpen ⇒ dichtknijpen, knellen, klemmen♦voorbeelden:be pinched for money • er krap bij zitten -
20 purse strings
purse strings♦voorbeelden:loosen the purse strings • de uitgaven vergrotentighten the purse strings • bezuinigen, de buikriem aanhalen
Страницы