-
1 contester
contester [kõtestee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 betwisten ⇒ bestrijden, ontkennen, aanvechten♦voorbeelden:v1) bestrijden, ontkennen3) protesteren -
2 chamailler
-
3 disputer
disputer [diespuutee]♦voorbeelden:→ goûtII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 betwisten ⇒ bestrijden, wedijveren♦voorbeelden:→ terrain1 ruzie maken ⇒ elkaar in de haren zitten, harrewarren♦voorbeelden:1. v1) discussiëren2) wedijveren3) spelen [sport]4) berispen2. se disputerv1) ruziën
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский