-
1 détremper
-
2 embuer
-
3 ferrer
-
4 gâcher
gâcher [gaasĵee]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:→ métierv1) beslaan, aanmaken2) bederven, verknoeien3) afraffelen4) vergallen -
5 ternir
ternir [ternier]1 dof maken ⇒ mat, vaal maken, beslaan2 bezoedelen ⇒ bekladden, aantasten♦voorbeelden:1 dof worden ⇒ z'n glans verliezen, mat, vaal worden, beslaan♦voorbeelden:1. v1) dof maken2) bekladden, aantasten2. se ternirv1) dof worden2) tanen, verminderen -
6 chausser
chausser [sĵoosee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:♦voorbeelden:v1) passen [schoenen]2) aantrekken, aandoen3) opzetten [bril]4) aanaarden [plant]5) van banden voorzien [auto]6) beslaan [paard] -
7 embrasser
embrasser [ãbraasee]1 omhelzen ⇒ omarmen, kussen2 omvatten ⇒ bevatten, beslaan♦voorbeelden:embrasser qc. du regard • iets overzien1 elkaar kussen, zoenenv( s'embrasser) elkaar kussen -
8 fer
fer [fer]〈m.〉1 ijzer3 degen♦voorbeelden:le fer de lance d'une armée • de stoottroepen van een legerfer à talons • hakbeschermerfer blanc • blikfer étamé • blikfer fondu • gietijzerfer laminé • walsijzerchaussures munies de fer(s) • beslagen schoenen〈 spreekwoord〉 il faut battre le fer pendant qu'il est chaud • men moet het ijzer smeden als het heet isfer à friser • krultangmarquer au fer rouge • brandmerkenfer à souder • soldeerbout〈 figuurlijk〉 de fer • sterk, strengune volonté de fer • een onverzettelijke wilskrachten fer • ijzerenfer à repasser • strijkboutpar fer et par air • per spoor en per vliegtuigmettre un fer à un cheval • een paard beslaanen fer à cheval • hoefijzervormigil y croit dur comme fer • hij gelooft er heilig in1. m1) ijzer2) degen3) hoefijzer2. fersm pl -
9 plâtre
plâtre [plaatr]〈m.〉1 gips♦voorbeelden:2 fleur de plâtre • pleisterpoeder, -meelgâcher du plâtre • kalk beslaan1. m2) gips3) gipsbeeld4) onrijpe kaas2. plâtresm pl -
10 tenir
tenir [tənier]1 houden ⇒ vastzitten, weerstand bieden, standhouden2 een plaats, onderkomen vinden♦voorbeelden:le beau temps tiendra • het mooie weer houdt aantenir bon • volhouden, niet toegeventenir tout seul • blijven staanne plus pouvoir tenir, ne pouvoir y tenir • zijn geduld verliezen, ten einde raad zijncela tient toujours pour samedi? • gaat het zaterdag nog door? 〈 afspraak〉elle ne tenait plus debout (de fatigue) • ze kon niet meer op haar benen blijven staan (van vermoeidheid)cette histoire ne tient pas debout • dat verhaal snijdt geen hout2 ce que nous avons dit tient en quelques mots • wat we hebben gezegd kan in enkele woorden worden samengevat4 à quoi cela tient-il? • hoe komt dat?cela ne tient qu'à moi • dat hangt alleen van mij afqu'à cela ne tienne! • dat is geen bezwaar!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 houden ⇒ vast-, tegenhouden4 (plaats) innemen ⇒ beslaan, bevatten♦voorbeelden:la colère le tient • hij is woedendtenir la comptabilité • de boekhouding voerentenir ses engagements • zijn verplichtingen nakomentenir ses larmes • zijn tranen inhoudence mal le tient • die ziekte houdt hem in haar greeptenir le pouvoir • de macht in handen hebbentenir qn. • iemand in zijn macht hebbentenir les voleurs • de dieven te pakken hebbenfaire tenir qc. à qn. • iemand iets doen toekomen〈 spreekwoord〉 un tiens vaut mieux que deux tu l'auras • één vogel in de hand is beter dan tien in de luchttenez, voilà votre argent • hier hebt u uw geldtiens! je ne l'aurais pas cru • hé, dat had ik niet gedachttiens, tiens! • wel, wel!→ bout, boutique, classe, cordon, estime, haleine, langue, lieu, mer, pari, parole, quitte, tête, vin1 zich vasthouden ⇒ leunen (tegen), zich houden2 staan ⇒ zich bevinden, plaats hebben3 waarschijnlijk, steekhoudend zijn ⇒ goed in elkaar zitten, met elkaar samenhangen♦voorbeelden:1 s'en tenir là • stoppen, ophoudensavoir à quoi s'en tenir • weten waar men zich aan te houden heeftse tenir à quatre • z'n woede met moeite bedwingen¶ s'en tenir à • zich houden aan, blijven bijse tenir qc. pour dit • zich iets voor gezegd houdenv1) vastzitten2) standhouden5) voortkomen6) lijken (op)7) (vast)houden8) tegenhouden9) hebben10) weerstand bieden11) in beslag nemen12) beschouwen (als)13) onderhouden -
11 clouter
-
12 ferrage
-
13 gâcher du plâtre
gâcher du plâtre -
14 mettre un fer à un cheval
mettre un fer à un chevalDictionnaire français-néerlandais > mettre un fer à un cheval
-
15 plomber
plomber [plõbee]3 met lood beleggen, beslaan♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
Pferd — (s. ⇨ Ross). 1. A blind Ferd trefft gleich (gerade) in Grüb herein. (Jüd. deutsch. Warschau.) 2. Alte Pferde achten der Peitsche nicht. Lat.: Psittacus senex ferulam negligit. (Gaal, 926.) 3. Alte Pferde gehen nicht durch. Holl.: Het hollen is… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Gold — 1. Auch das Gold will gewaschen sein. 2. Auch feines Gold schäumt im Tiegel. Auch das Gold ist nur ein Erz, sagen die Russen. (Altmann VI, 477.) Frz.: Nul or sans escume. (Leroux, I, 54.) Lat.: Auri natura non sunt splendentia pura. (Gaal, 774.)… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon