-
1 insult to the intelligence
belediging voor de intelligentie -
2 affront
n. belediging--------v. beledigenaffront1[ əfrunt] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 belediging ⇒ affront, krenking♦voorbeelden:————————affront2〈 werkwoord〉1 (openlijk) beledigen ⇒ krenken, affronteren♦voorbeelden: -
3 eyesore
-
4 indignity
n. vernedering, belediging, hoon[ indignətie] 〈meervoud: indignities〉1 vernedering ⇒ belediging, hoon -
5 insult
n. belediging--------v. beledigeninsult1[ insult] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————insult2 -
6 outrage
n. schandaal; ramp; belediging; onrecht--------v. geweld aandoen, beledigen, krenkenoutrage1[ autreedzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 geweld(daad) ⇒ wandaad, misdaad/drijf; aanslag; belediging, smaad; schandaal————————outrage2〈 werkwoord〉1 geweld aandoen ⇒ zich vergrijpen aan; schenden, overtreden; een aanslag plegen op; beledigen, krenken -
7 sit down under an insult
een belediging over zich heen laten gaan, niet op een belediging reageren -
8 assault
-
9 contumely
n. smaad, hoon, minachting[ kontjoe:mlie, kəntjoe:məlie] 〈meervoud: contumelies〉1 vernedering ⇒ belediging, onbeschaamdheid -
10 he had to pocket that insult
-
11 libel on someone
libel on someone -
12 libel
n. smaad, laster; belastering--------v. belasteren, bekladdenlibel1[ lajbl] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:→ criminal criminal/————————libel2〈werkwoord; Brits-Engels libelled〉 -
13 offence
n. overtreding, misdrijf; aanval1 overtreding ⇒ misdrijf, delict, misdaad2 belediging ⇒ aanstoot, ergernis♦voorbeelden:make an act an offence • een daad strafbaar stellencause/give offence to someone • iemand beledigentake offence at • aanstoot nemen aanhe is quick to take offence • hij is lichtgeraaktno offence (meant) • het was niet kwaad bedoeld -
14 offense
-
15 opprobrium
n. belediging; smaad♦voorbeelden: -
16 personally
adv. persoonlijk; op persoonlijke wijze; zelf-[ pə:snəlie]1 persoonlijk ⇒ in (eigen) persoon, zelf♦voorbeelden: -
17 pocket
adj. klein; tot de zak behorend--------n. zak; zak (in zak steken); oliezak (in grond)--------v. zakkenrollen; in zak steken; verdienen; een bal erin rollen (bij biljard)pocket1[ pokkit] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 erts/olieader♦voorbeelden:have something in one's pocket • ergens (bijna) in geslaagd zijnline one's pockets • zijn zakken vullen, (op een oneerlijke manier) rijk wordenI was twenty dollars out of pocket • ik ben twintig dollar kwijtgeraakt————————pocket2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
18 resentment
n. boosheid; gramschap; belediging[ rizzentmənt] -
19 smart over/under an insult
smart over/under an insult -
20 smart
adj. vinnig; f; bijdehand; handig; chic, keurig; pienter; knap--------n. sterke pijn--------v. pijn, pijn doen, pijn lijden; schrijnensmart1[ sma:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————smart2〈bijvoeglijk naamwoord; smartness〉2 bijdehand ⇒ slim, gevat3 sluw♦voorbeelden:smart talker • vlotte prater4 how smart you look! • wat zie je er mooi uit!don't (you) get smart (with me)! • niet te slim/brutaal worden, hè!look smart! • schiet op!————————smart3〈 werkwoord〉♦voorbeelden:smart over/under an insult • zich gekwetst voelen door een belediging
- 1
- 2
См. также в других словарях:
belediging — afrontu … Woordenlijst Sranan