-
1 couverture
couverture [koevertuur]〈v.〉1 deken♦voorbeelden:amener, tirer la couverture à soi • zich het grootste, beste deel van iets toe-eigenencette assurance présente une couverture à 80% • deze verzekering dekt 80% van de schadef1) bedekking2) deken3) omslag, kaft4) dakbedekking5) dekking6) dekmantel, schijn7) (het) verslaan [nieuws]8) dekblad, deklaag [geologie] -
2 découvrir
découvrir [deekoevrier]1 ontdekken ⇒ zien, ontwaren4 openbaren ⇒ bekendmaken, verraden5 het deksel, de bedekking afnemen van♦voorbeelden:découvrir une frontière • een grens onverdedigd laten→ jeu♦voorbeelden:→ avril1. v1) ontdekken, ontwaren2) achter [iets] komen3) bekendmaken, verraden4) onthullen, ontbloten2. se découvrirv4) opklaren [weer] -
3 revêtement
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский