-
1 couverture
couverture [koevertuur]〈v.〉1 deken♦voorbeelden:amener, tirer la couverture à soi • zich het grootste, beste deel van iets toe-eigenencette assurance présente une couverture à 80% • deze verzekering dekt 80% van de schadef1) bedekking2) deken3) omslag, kaft4) dakbedekking5) dekking6) dekmantel, schijn7) (het) verslaan [nieuws]8) dekblad, deklaag [geologie] -
2 toiture
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский