-
1 meer gaan betalen
augmenter -
2 opslag geven
augmenter -
3 vermeerderen
augmenter -
4 aanwassen
augmenter, croître, grandir, s'accroître -
5 gedijen
augmenter, croître, grandir, prospérer, s'accroître -
6 stijgen
augmenter, redoubler, se soulever -
7 wassen
augmenter, baigner, croître, grandir, laver, mélanger, mêler, retourner, s'accroître, se soulever -
8 vergroten
1 [vermeerderen] augmenter2 [groter maken; overdrijven; groter weergeven] grossir♦voorbeelden:foto's vergroten • agrandir des photosde kamer vergroten • agrandir le séjourdeze microscoop vergroot 300 maal • ce microscope grossit 300 fois -
9 aanwakkeren
-
10 bevorderen
-
11 opvoeren
ww1) augmenter, amplifier2) exécuter, donner [théâtre] -
12 aanwakkeren
1 [toenemen in kracht] augmenter♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [feller doen branden; in kracht doen toenemen] attiser♦voorbeelden:1 iemands ijver aanwakkeren • stimuler le zèle de qn.iemands verlangen aanwakkeren • attiser le désir de qn. -
13 doen toenemen
doen toenemen -
14 doen
doen1〈 het〉♦voorbeelden:¶ iemands doen en laten • les faits et gestes de qn.uit zijn gewone doen zijn • ne pas être dans son assiettein goeden doen zijn • vivre dans l'aisanceergens mee van doen hebben • avoir à voir dans qc.voor hun doen • pour euxdat is geen doen • ça n'est pas faisable————————doen21 [algemeen] faire2 [ergens plaatsen; ook m.b.t. tijdsduur] mettre3 [+ het][gewenste (uit)werking hebben] faire♦voorbeelden:1 iemand iets cadeau doen • faire cadeau de qc. à qn.die toeristen deden Europa in 7 dagen • ces touristes ont fait l'Europe en 7 joursze doet het erom • elle le fait exprèsde kamer doen • faire le ménageeen oproep doen • faire un appelgewichtig doen • faire l'importantiemand doen begrijpen dat … • faire comprendre à qn. que …wat heeft dat kind gedaan? • qu'est-ce qu'il a fait de mal, ce petit?het is met hem gedaan • c'en est fait de luinu is het gedaan • c'est la fin de toutiets gedaan weten te krijgen • obtenir qc. (de qn.)als je het dan toch moet doen … • tant qu'à faire …roken doet hij niet • il ne fume pasdoen toenemen • augmenterdat wordt altijd zo gedaan • c'est l'habitudedat doet men niet • cela ne se fait pasik doe het • d'accordhet deed me niets • ça ne m'a rien faitwat doet die man (voor de kost)? • que fait cet homme (dans la vie)?moet je wat doen? • tu dois aller quelque part?zo'n ervaring doet je wat • une expérience comme ça, ça (te) fait quelque choseal doende leert men • en faisant, on apprendwat moet ik daarmee doen? • qu'est-ce que vous voulez que j'en fasse?u zou er beter aan doen uw mond te houden • vous feriez mieux de vous taireik doe er twee uur over • je mets deux heures (à <+ onbepaalde wijs>); 〈m.b.t. werk ook〉 je le fais en deux heureszout erbij doen • ajouter du seldat doet mij goed • cela me fait du bienheb ik daar kwaad aan gedaan? • est-ce que j'ai mal fait?lief doen • se montrer aimablehij heeft het meer gedaan • il n'en est pas à son coup d'essaizij deed niets dan praten • elle n'a fait que parlerverstandig doen • agir de façon raisonnablevreemd doen • avoir un comportement bizarrehij zingt beter dan hij vroeger deed • il chante mieux qu'avantzij doen niets aan hun geloof • ils ne sont pas pratiquantsaan de slanke lijn doen • faire un régime (amaigrissant)aan sport doen • faire du sporthij doet in textiel • il est dans le textilehij doet lang over dat boek • il met du temps à lire ce livreveel te doen hebben • avoir beaucoup à fairein die stad is veel te doen • dans cette ville on peut faire un tas de chosesniet weten wat te doen • ne savoir que fairedat is te doen • c'est faisableer is veel over te doen geweest • cela a fait du bruitkunt u iets voor hem doen? • pouvez-vous (faire) qc. pour lui?je doet maar! • (tu) fais ce que tu veux!2 iets in zijn zak doen • mettre qc. dans sa pochedie poster doet het daar goed • cette affiche fait bien à cet endroithet zijn onze programma's die het hem doen • c'est la qualité de nos programmes qui fait notre succèsde kleur doet het hem • tout est dans la couleurik doe het ermee • avec ça, j'arrive à m'en tirerhij kan het ermee doen • ça lui apprendrahet moeten doen met … • devoir se contenter de …ik kan er niets aan doen • je n'y peux rienkan ik er iets aan doen! • qu'est-ce que tu veux que j'y fasse!er het zwijgen toe doen • préférer se tairedat doet er niets toe • cela ne fait rienmet iemand te doen hebben • 〈 ruzie〉 avoir un compte à régler avec qn.; 〈 medelijden〉 avoir pitié de qn.met iemand te doen krijgen • avoir affaire à qn.het is hem te doen om • ce qu'il veut, c'esthet is me niet om het geld te doen • ce n'est pas pour ce que ça me rapportezich aan iets te goed doen • se régaler de qc. 〈 ook figuurlijk〉 -
15 een sprong in inkomen maken
een sprong in inkomen maken -
16 gestaag
gestaag, gestadig♦voorbeelden:het aantal nam gestaag toe • le nombre ne cessait d'augmenterhet werk vordert gestaag • le travail avance au jour le jour -
17 het aantal leden uitbreiden tot acht
het aantal leden uitbreiden tot achtDeens-Russisch woordenboek > het aantal leden uitbreiden tot acht
-
18 het aantal nam gestaag toe
het aantal nam gestaag toe -
19 het leven wordt steeds duurder
het leven wordt steeds duurder -
20 leven
leven1〈 het〉♦voorbeelden:een bruin leven • une vie de cocagneeen dubbel leven leiden • mener une vie doublehet leven wordt steeds duurder • (le coût de) la vie ne cesse d'augmenterzijn eigen leven leiden • vivre sa viedat verhaal is een eigen leven gaan leiden • ce récit est devenu un tout indépendant du contexteeen lekker leventje leiden • se la couler doucedat is een lekker leventje • c'est la belle vieals je leven je lief is • si ta vie t'est précieuseeen lui leventje • une petite vie pépèrenieuw leven inblazen • revitalisereen nieuw leven beginnen • refaire sa viehet ongeboren leven • la vie foetaleeen ongeregeld leven leiden • mener une vie de bâton de chaiseeen teruggetrokken leven leiden • mener une vie retiréeeen verdorven leven leiden • mener une vie dissolueeen vrolijk leventje leiden • mener joyeuse viehij danste alsof zijn leven er van afhing • il dansait comme si c'était une question de vie ou de mortzich het leven benemen, zich van het leven beroven • se suiciderals vrijgezel door het leven gaan • être célibatairezijn leven hangt aan een zijden draad(je) • sa vie pend à un filhet leven erbij inschieten • y laisser la viezo is het leven • c'est la vieiemand het leven laten • laisser la vie sauve à qn.iemand het leven ontnemen • ôter la vie à qn.zijn leven redden • sauver sa viehet leven schenken aan • donner la vie àhoe staat het leven? • comment ça va?voor zijn leven strijden • défendre sa peauzijn leven wagen • risquer sa viemijn leven lang • ma vie durantbij, tijdens zijn leven • de son vivantzich door het leven slaan • se débrouiller dans la viein leven • en vieiets in het leven roepen • mettre qc. sur piedhet leven in het hiernamaals • (la vie de) l'au-delàmet zijn leven spelen • risquer sa vieiemand naar het leven staan • attenter à la vie de qn.om het leven komen • trouver la mortiemand om het leven brengen • tuer qn.uit het leven gegrepen • pris sur le vifvan zijn leven niet • jamais de la vieheb je van je leven! • a-t-on jamais vu ça!voor zijn leven geborgen zijn • avoir du foin dans ses bottes pour le restant de ses jourshij is voor zijn leven ongelukkig • il est malheureux pour la vievoor het leven benoemd • nommé à viezij heeft geen leven bij die man • ce n'est pas une vie (pour elle) auprès de cet hommeeen leven als een luis op een zeer hoofd hebben • vivre comme un coq en pâte〈 spreekwoord〉 zolang er leven is, is er hoop • tant qu'il y a de la vie, il y a de l'espoir¶ dat brengt leven in de brouwerij • 〈 het wordt levendig〉 cela met de l'entrain; 〈 de zaken gaan vooruit〉 les affaires prennent tournuretoen begon het lieve leventje • …, ce qui mit le feu aux poudreswat is er een leven op straat! • quelle animation il y a dans la rue!leven maken • faire du tapagezij is in het leven • elle est prostituéenaar het leven tekenen • dessiner d'après natureeen leven als een oordeel • un tapage infernal————————leven21 vivre♦voorbeelden:leeft die vaas nog? • ce vase n'est toujours pas cassé?blijven leven • rester en viemen moet leven en laten leven • il faut vivre et laisser vivrewe moeten daar nog een jaar mee leven • il faudra supporter cela un an encorestil gaan leven • se retirer des affairesin angst leven • vivre dans l'angoissemet deze man valt niet te leven • cet homme est invivablenaar iets toe leven • se réjouir à l'idée de qc.leven tussen hoop en vrees • flotter entre l'espoir et la craintehij leeft van rijst • il vit de rizvan zijn rente leven • vivre de ses renteshij heeft genoeg om van te leven • il a de quoi vivrevan dit vak kun je niet leven • ce métier ne nourrit pas son hommezo waar als ik leef • aussi vrai que j'existezij leven langs elkaar heen • ils vivent chacun de leur côtémen moet ermee leren leven • il faudra bien s'y faire〈 spreekwoord〉 wie dan leeft, die dan zorgt • qui vivra, verra¶ leve de koningin! • vive la reine!dat portret leeft • ce portrait vitdeze romanpersonages leven • les personnages de ce roman sont vrais
- 1
- 2
См. также в других словарях:
augmenter — [ ɔgmɑ̃te ] v. <conjug. : 1> • 1360; lat. imp. augmentare, de augere I ♦ V. tr. 1 ♦ Rendre plus grand, plus considérable par addition d une chose de même nature. ⇒ accroître, agrandir. Augmenter le volume. ⇒ amplifier, développer, dilater,… … Encyclopédie Universelle
augmenter — AUGMENTER. v. act. Accroitre, agrandir, rendre une chose plus grande, en y joignant une autre chose de même genre. Il augmente son revenu tous les jours. Il a bien augmenté sa maison, son train, sa terre. Augmenter le prix. Augmenter le nombre.… … Dictionnaire de l'Académie Française 1798
augmenter — Augmenter, Augere, Auctare, Adaugere. S augmenter, Increscere, Augeri, Augescere. Augmenter ses biens, Exaggerare rem familiarem. Augmenter et accroistre l alliance ancienne, Afferre accessionem ad veteres necessitudines. Augmenter et accroistre… … Thresor de la langue françoyse
augmenter — AUGMENTER. v.a. Accroistre, aggrandir, rendre une chose plus grande en y joignant une autre chose de mesme genre. Il augmente son revenu tous les jours. il a bien augmenté sa maison, son train, sa terre. augmenter le prix. augmenter le nombre.… … Dictionnaire de l'Académie française
Augmenter — Aug*ment er, n. One who, or that which, augments or increases anything. [1913 Webster] || … The Collaborative International Dictionary of English
AUGMENTER — v. tr. Rendre une chose plus grande, plus considérable, en y joignant une autre chose de même genre. Il augmente son revenu tous les jours. Il a bien augmenté sa maison, son train, sa terre. Augmenter le prix. Augmenter le nombre. Augmenter sa… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
AUGMENTER — v. a. Accroître, agrandir, rendre une chose plus grande, plus considérable, en y joignant une autre chose de même genre. Il augmente son revenu tous les jours ! Il a bien augmenté sa maison, son train, sa terre. Augmenter le prix. Augmenter le… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
augmenter — (ô gman té) v. a. 1° Rendre plus grand, au propre et au figuré ; ajouter à. Chaque année il augmente sa fortune. Cela augmentait la discorde. Vous augmenterez sa douleur. Notre défaite avait augmenté les forces et le courage des ennemis.… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
augmenter — noun see augment I … New Collegiate Dictionary
augmenter — /awg men teuhr/, n. 1. a person or thing that augments. 2. Aviation, Rocketry. any auxiliary device, as an afterburner, for additional thrust from the exhaust of a jet or rocket engine. Also, augmentor. [1525 35; AUGMENT + ER1, OR2] * * * … Universalium
augmenter — n. one who augments, one who increases … English contemporary dictionary