-
1 port
port [por]〈m.〉1 haven ⇒ havenstad, wijkplaats2 (het) dragen ⇒ (het) bij zich hebben, (het) voeren3 vervoer ⇒ vracht, tonnage♦voorbeelden:port de plaisance • jachthavenport de salut • vluchthavenport de transit • transitohavenport franc • vrijhavenarriver à bon port • behouden aankomenfaire tous les ports d'Afrique • alle Afrikaanse havens aandoenavoir un permis de port d'armes • een wapenvergunning hebben4 franc, franco de port • franco, portvrijport payé • port betaald, niet frankerenport parallèle • parallelle poortm1) haven2) havenstad3) bergpas [Pyreneeën]4) (het) dragen5) vracht [schip]6) houding [lichaam]7) poort [computer] -
2 bon
bon1 [bõ]〈m.〉1 bon ⇒ bewijsje, briefje♦voorbeelden:bon de caisse • kassabonbon de livraison • reçubons du Trésor • schatkistbiljetten, -bonnen————————bon2 [bõ],bonne [bon]〈bijvoeglijk naamwoord; ook bijwoord, tussenwerpsel, m., v.〉1 goed ⇒ gunstig, geschikt, fatsoenlijk2 goedaardig ⇒ goedmoedig, vriendelijk4 lekker ⇒ heerlijk, aangenaam7 groot ⇒ vol, volledig8 hard ⇒ hevig, flink9 〈 als uitroep〉goed! ⇒ afgesproken!♦voorbeelden:bon mariage • voordelig huwelijkbonne terre • vruchtbaar landc'est bon • okay, goedc'est très bon! • dat is prima!il est bon que 〈+ aanvoegende wijs〉 • het is wenselijk, nodig dat …il est bon de 〈+ onbepaalde wijs〉 • het is wenselijk, nodig om …on est bon! • we zijn erbij!c'est bon! • zo is het wel genoeg!être bon (pour) • iets wel moetencomme bon vous semble • zoals u wilttenir bon • weerstaan, weerstand biedentrouver, juger, croire bon • goedvinden, goeddunken, goed oordelenà quoi bon tous ces efforts? • waarvoor al die moeite?être bon à • geschikt zijn om, dienen totil n'est bon à rien • hij deugt nergens voorbon pour le service • goedgekeurd voor militaire dienstêtre bon pour • ergens niet aan kunnen ontsnappenil y a du bon et du mauvais chez lui • hij heeft goede en slechte eigenschappenavoir du bon • voordelen hebbenun bon à rien • nietsnut2 un homme bon • een aardige, goedhartige manvous êtes bien trop bon • dat is zeer aardig van ules bons et les méchants • de goeden en de kwadenun bon garçon • een goedige jongen4 bonne année! • gelukkig nieuwjaar!un bon bain • een verkwikkend badavoir la bonne vie • een luizenleven leidenil fait bon • het is lekker weer, het is plezierig, aangenaamil fait bon 〈+ onbepaalde wijs〉 • het is lekker, prettig omsentir bon • lekker ruikenelle est bien bonne! • die is goed!c'est une (bien) bonne! • dat is een goeie!arriver bon premier • met glans winnen9 bon! • goed, afgesproken!ah bon? • oh ja?, werkelijk?1. m1) (het) goede2) goed mens3) bon, bewijs4) belang2. bon/bonneadj, adv1) goed, gunstig, geschikt2) goedmoedig, vriendelijk3) naïef, simpel4) lekker, aangenaam5) grappig, leuk6) juist, waar7) groot, vol, volledig8) hard, hevig3. interjgoed, afgesproken! -
3 heure
heure [ur]〈v.〉1 uur♦voorbeelden:une heure d'horloge • een vol uursemaine de 40 heures (de travail) • 40-urige werkweekl'heure exacte • de juiste tijd〈 kindertaal〉 mon quatre heures • mijn eten, mijn hapje om 16 uurquelle heure est-il? • hoe laat is het?heures supplémentaires • overurenil est une heure et demie • het is half tweeavancer, retarder l'heure • de klok voor, achter zettenn'avoir pas une heure à soi • geen moment voor zichzelf hebbenn'avoir pas d'heure • zich niet aan de klok houdendemander l'heure • vragen hoe laat het iscent kilomètres à l'heure • honderd kilometer per uur2 heure d'affluence, de pointe • spits(uur), piekuurheure d'été, d'hiver • zomer-, wintertijdavoir eu son heure de gloire • z'n (korte) glanstijd gehad hebbenl'heure H • het uur Uheures creuses • stille uren, tussenuren, dalurenc'est l'heure • het is tijdprendre heure avec qn. • een bepaalde tijd afsprekenson heure a sonné • zijn laatste uur heeft geslagenarriver à l'heure • op tijd komence livre est venu à son heure • dat boek is op een gunstig moment gekomenà ses heures • als het hem uitkomtà l'heure qu'il est • nu, op dit momentà l'heure actuelle • nu, tegenwoordigà l'heure de • in de tijd van; op de manier van, onder de invloed vanà l'heure où • op het moment dattout à l'heure • straks, zoëvend' une heure à l'autre • ieder moment, zeer binnenkortde bonne heure • vroeg, vroegtijdigd'heure en heure • van uur tot uur, voortdurendpour l'heure • voor, op het ogenbliksur l'heure • onmiddellijkf1) uur2) tijd -
4 fin
fin1 [fẽ]〈v.〉♦voorbeelden:personnage fin de siècle • decadent persoonmettre fin à • doen beëindigen, een eind maken aanmettre fin à ses jours, à sa vie • zelfmoord plegenprendre fin • eindigentoucher, tirer à sa fin • op zijn eind lopenà la fin • ten slotte, uiteindelijken fin d'après-midi • aan het eind van de middagen fin de compte • per slot van rekening, tenslotteêtre en fin de course • doodmoe zijnsans fin • eindeloosfaire qc. à bonne fin • iets met een goede bedoeling doen〈 spreekwoord〉 qui veut la fin veut les moyens • waar een wil is, is een wegà cette fin, à ces fins • met dat doel, daartoeà quelle fin? • waarom?à seule fin de, à seules fins de • slechts om teà toutes fins utiles • zo nodig, ten overvloede————————fin2 [fẽ]〈bijvoeglijk naamwoord; ook bijwoord, m.〉1 fijn ⇒ zuiver, van eerste kwaliteit, zacht2 scherp3 scherpzinnig ⇒ intelligent, slim4 bekwaam ⇒ handig, behendig5 fijn ⇒ dun, klein, slank, spits, scherp6 verst ⇒ diepst, uiterst♦voorbeelden:épicerie fine • delicatessewinkella fine fleur • de bloem, de keurun fin morceau • een lekker hapjele fin du fin • het fijnste van het fijnsteconnaître le fin mot de l'histoire • het fijne van de zaak wetenêtre fin saoul • stomdronken zijn1. f1) einde2) uiteinde, dood3) doel4) eis [juridisch]2. adj, adv1) fijn, teer2) scherp3) scherpzinnig, slim4) bekwaam, handig5) fijn, dun, spits6) diepst, uiterst -
5 propos
propos [proppo]〈m.〉1 woorden ⇒ gezegde, gepraat2 bedoeling ⇒ voornemen, besluit♦voorbeelden:avoir le ferme propos de • het vaste voornemen hebben tejuger à propos d'agir • het gepast, raadzaam achten om te handelenvous tombez mal à propos • u komt ongelegenà propos de • naar aanleiding vanà ce propos • naar aanleiding hiervanà tout propos • bij iedere gelegenheidà propos • tussen twee haakjeshors de propos • ongelegen1. m1) woorden, gepraat2) voornemen2. àproposadvterloops, tussen twee haakjes
См. также в других словарях:
arriver — [ arive ] v. intr. <conjug. : 1> • mil. XIe ariver « aborder, conduire; arriver »; lat. vulg. °arripare, de ad et ripa « rive » I ♦ 1 ♦ Vx Toucher la rive, le bord. ⇒ aborder. (Avec compl.) Parvenir près du port, au port. Arriver en bateau … Encyclopédie Universelle
Arriver le premier, le dernier, en tête, en bonne place, etc. — ● Arriver le premier, le dernier, en tête, en bonne place, etc. avoir tel ou tel rang dans un classement, une hiérarchie, une file, etc … Encyclopédie Universelle
Avoir lieu — ● Avoir lieu se produire, arriver en un endroit et à un moment donnés : La réunion aura lieu à telle heure … Encyclopédie Universelle
arriver — (a ri vé) v. n. 1° Aborder. Arriver au port. Arriver à terre. Arriver à bon port, atteindre heureusement sa destination. 2° Être transporté par eau, en parlant des choses. Les convois qui devaient arriver par le Rhin. Le blé arrivera par… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
ARRIVER — v. n. Aborder, approcher de la rive. La tempête nous obligea de relâcher, et nous arrivâmes à une plage déserte. Arriver au port. Il se dit, en termes de Marine, D un bâtiment qui se dirige, qui vient sur un autre. Ce vaisseau arriva sur l… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
ARRIVER — v. intr. Aborder, approcher de la rive. La tempête nous obligea de relâcher et nous arrivâmes à une plage déserte. Arriver au port. Il se dit, en termes de Marine, d’un Bâtiment qui se dirige, qui vient sur un autre. Ce vaisseau arriva sur… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
avoir — 1. avoir [ avwar ] v. tr. <conjug. : 34> • aveir Xe; lat. habere I ♦ (Possession) 1 ♦ Être en possession, en jouissance de. ⇒ posséder. Avoir une maison. Elle a au moins vingt paires de chaussures. Garder, donner ce qu on a. Quelle voiture… … Encyclopédie Universelle
arriver — vi. / vimp. , parvenir ; naître : AReVÂ (Aillon Vieux, Albertville.VAU., Albanais.001, Annecy.003, Arvillard.228, Balme Sillingy, Bellecombe Bauges.153, Bellevaux.136, Billième.173, Bogève.217, Chambéry.025c, Compôte Bauges.271, Cordon.083, Côte… … Dictionnaire Français-Savoyard
En avoir le cœur net — ● En avoir le cœur net arriver à savoir à quoi s en tenir … Encyclopédie Universelle
N'avoir qu'une hâte — ● N avoir qu une hâte être très impatient de voir quelque chose arriver, se produire … Encyclopédie Universelle
acquérir — [ akerir ] v. tr. <conjug. : 21> • 1370; acquerre 1148; lat. pop. °acquærere, class. acquirere 1 ♦ Devenir propriétaire de (un bien, un droit), par achat, échange, succession. ⇒ acquisition. Acquérir une terre, un immeuble. « Les manuscrits … Encyclopédie Universelle