-
121 half
adj. halveren--------adv. helft--------n. helft, gedeelte van twee gelijke delen; een van een paar; een van de twee gelijkwaardige spelperiodes in een spel (Sport); helft van de tijd die gespeeld is in sport; ; halfspeler (bij voetbal)half1[ ha:f] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud in betekenis 0.1 alleen: halves [ha:vz], in betekenis 0.2 ook regelmatig〉2 〈voornamelijk verkorting; benaming voor〉een half/halve ⇒ halve pint 〈 ongeveer 0, 28 l〉; 〈 sport〉 speelhelft3 → halfback halfback/♦voorbeelden:cut in half/into halves • halverenone/a half • de/een helfthe's too clever by half • hij is veel te sluwdo something by halves • iets maar half doen→ better better/————————half2〈voornaamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud; soms moeilijk te scheiden van het zelfstandig naamwoord〉1 de helft♦voorbeelden:half of six is three • de helft van zes is drie————————half3〈bijwoord; vaak als eerste deel van samenstelling met bijvoeglijk naamwoord of deelwoord〉♦voorbeelden:only half cooked • maar half gaarI half wish • ik zou bijna willenhalf as much/many again • anderhalf maal zoveelhe didn't do half as badly as we'd thought • hij deed het lang zo slecht niet als we gedacht haddenhalf past/after one • half tweehalf and half • half en/om half 〈 ook figuurlijk〉〈voornamelijk Brits-Engels; informeel〉 not half bad • lang niet kwaad 〈 schitterend; understatement〉not half strong enough • lang niet sterk genoeg————————half4♦voorbeelden:half the profits • de helft van de winsthalf your time • de helft van je tijd -
122 here
adv. hierhere1[ hiə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 hier♦voorbeelden:1 get out of here! • maak dat je wegkomt!where do we go from here? • hoe gaan/moeten we nu verder?near here • hier in de buurtup to here • tot hier————————here2〈 bijwoord〉1 hier ⇒ op deze plaats, hierheen♦voorbeelden:〈 informeel〉 here you are • hier, alsjeblieft〈 informeel〉 here we go again • daar gaan we weer, daar heb je het weerhere's to you • op je gezondheidhere below • hier op aardehere and now • nu meteenover here • hier(heen)here and there • hier en daarhere, there and everywhere • overal -
123 itself
pron. zichzelf; van zichzelf[ itself]2 zelf♦voorbeelden:the cat came to and was soon itself again • de kat kwam weer bij en was snel weer de oudeby itself • alleen, op eigen krachtin itself • op zichzelf -
124 live
adj. levend; levendig; belangrijk; brandend; geëlectrificeerd; rechtstreekse uitzending--------adv. rechtstreeks--------v. leven; wonen; omkomen; bestaanlive1[ lajv]1 live ⇒ direct, rechtstreeks3 onder spanning/stroom staand♦voorbeelden:¶ live ammunition/cartridges • scherpe munitie/patronenII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉♦voorbeelden:live birth • levendgeborene————————live2[ liv]2 wonen♦voorbeelden:live and let live • leven en laten levenlong live the Queen! • (lang) leve de koningin!live together • samenleven/wonenlive above/beyond one's means • boven zijn stand levenlive by • leven van, in zijn onderhoud voorzien door; leven naar, zich houden aanlive off the land • zijn eigen groente verbouwenlive out of cans/tins • leven van blikjesvoedselshe lives with a foreigner • ze leeft/woont samen met een buitenlanderlive with a situation • (hebben leren) leven met/zich neerleggen bij een situatieyou haven't lived yet! • je hebt nog helemaal niet gelééfd/van het leven genoten!you'll live to be ninety • jij haalt de negentig nog2 live in • inwonen, intern zijnlive on one's own • op zichzelf/alleen wonen→ live up to live up to/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 leven2 beleven ⇒ door/meemaken♦voorbeelden:he won't live out the year • hij haalt het eind van het jaar niet→ live down live down/ -
125 make
n. merk--------v. maken; vervaardigen; veroorzaken; creërenmake1[ meek]1 merk2 natuur ⇒ karakter, soort♦voorbeelden:2 maaksel ⇒ fabrikaat, makelij♦voorbeelden:2 of bad make • van slechte makelij, van slecht fabrikaatthat young man is really on the make • die jongeman is een echte streber————————make21 doen ⇒ zich gedragen, handelen♦voorbeelden:we were making toward(s) the woods • wij gingen naar de bossen¶ make believe • spelen, doen alsofyou'll have to make do with this old pair of trousers • je zult het met deze oude broek moeten doenmake away/off • 'm smeren, ervandoor gaanmake away with oneself • zich van kant makenmake away with • doden; meenemen, jattenmake off with • weg/meenemen, jattenmake at someone • op iemand afstormen〈Amerikaans-Engels; informeel〉 make with • komen met, brengen; doen, uitvoerenmake with the drinks, I'm parched • kom op met de drank(jes), ik heb een vreselijke dorstmake with the show • kom op met de show, voer de show opII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 maken ⇒ bouwen, fabriceren; scheppen; voortbrengen, veroorzaken; bereiden; (op)maken, opstellen 〈 wet, testament〉2 in een bepaalde toestand/positie brengen ⇒ maken, vormen; maken tot, benoemen tot/als3 (ver)krijgen ⇒ (be)halen, binnenhalen 〈 winst〉, hebben 〈 succes〉; lijden 〈 verlies〉; verdienen; scoren, maken 〈punt enz.〉4 laten ⇒ ertoe brengen, doen, maken dat, dwingen5 voorstellen als ⇒ doen lijken op, afschilderen (als)7 worden ⇒ maken, zijn8 (geschikt) zijn (voor) ⇒ (op)leveren, worden9 afleggen ⇒ overbruggen, doen10 bereiken ⇒ komen tot, halen 〈 snelheid〉, gaan; halen, pakken 〈 trein〉; zien, in zicht krijgen 〈 land〉; bereiken 〈 rang〉, worden ⇒ komen in, halen 〈 ploeg〉11 doen 〈 met handeling als object〉 ⇒ verrichten, uitvoeren 〈 onderzoek〉; geven 〈 belofte〉; nemen 〈 proef〉; houden 〈 redevoering〉♦voorbeelden:1 make coffee/tea • koffie/thee zettenmake dinner • het warme eten klaarmakenmake a house • een huis bouwenGod made man • God schiep de mensmake room • plaats makenmake over a dress • een jurk vermaken/verstellenmake a chair from paper • een stoel van papier makena bridge made of stone • een brug van steen, een stenen brugthey made a cupboard out of oak • zij maakten een kast van eikenhoutthat boy's as fast/bad as they make 'em • die jongen is zo snel/slecht als maar kanthe letter made mother happy • de brief maakte moeder blijthe workers made him their spokesman • de arbeiders maakten hem tot hun woordvoerdermake the news public • het nieuws openbaar makenmake over something (into) • iets ombouwen (tot), iets veranderen (in)make a stone into an axe • van een steen een bijl makenyou've made such a happy man out of me • je hebt van mij zo'n gelukkig mens gemaaktmake a profit of two guilders • een winst van twee gulden maken〈 kaartspel〉 make a trick • een slag maken/binnenhalenhe made a lot on this deal • hij verdiende een hoop aan deze transactie4 you think you can make this old car ride again • je denkt deze oude wagen weer aan de praat te kunnen krijgenthe police made Randy sign the confession • de politie dwong Randy de bekentenis te tekenenthe story made her laugh • het verhaal maakte haar aan het lachenTom was made to tell his adventures once more • Tom moest zijn avonturen nog eens vertellenshe made the food go round • ze zorgde ervoor dat er genoeg eten was voor iedereenhe made himself heard by speaking loud and clear • hij maakte zichzelf verstaanbaar door hard en duidelijk te sprekenyou can't make me • je kunt me niet dwingen5 this book makes the Second Worldwar end in 1943 • dit boek laat de Tweede Wereldoorlog eindigen in 1943the director made Macbeth a villain • de regisseur maakte van Macbeth een schurk6 what do you make the time? • hoe laat heeft u het?I make it seven thirty • ik heb het half achtthree and four make seven • drie en vier is zeventhat makes three who want whisky • dat zijn er drie die whisky willenthat novel makes pleasant reading • die roman laat zich lekker lezenshe will make you the perfect secretary • zij zal de volmaakte secretaresse voor je zijnthe man is made for this job • de man is geknipt voor deze baanafter that he made major • daarna werd hij majoorthis car makes a hundred and thirty km/h • deze auto haalt honderddertig km/umake the front pages • de voorpagina's halenmake port • de haven binnenlopenI wonder how that player could make this team • ik vraag me af hoe die speler in dit team kon komen/rakenmake it • op tijd zijn, het halen; 〈 figuurlijk〉succes hebben, slagenhave it made • geslaagd zijn, op rozen zitten11 make a decision • een beslissing nemen, beslissenmake an effort • een poging doen, pogenmake a phone call • opbellenmake war against/on/with • oorlog voeren tegen/metthis new film will make him or break him • met deze nieuwe film is het erop of eronder voor hemmake something do • zich met iets behelpenyou'll have to make this bike do • je zult het met deze fiets moeten doen〈 slang〉 make it • het doen, een nummertje maken, naaienlet's make it next week/Wednesday • laten we (voor) volgende week/woensdag afsprekenmake little of • onbelangrijk vinden; weinig hebben aan, weinig profijt trekken van; weinig begrijpen vanhe made little of this wonderful opportunity • hij deed weinig met deze prachtkansmake much of • belangrijk vinden; veel hebben aan; veel begrijpen van; veel werk maken van 〈 bijvoorbeeld meisje〉they never made much of reading at home • thuis vonden ze lezen nooit belangrijkmake nothing of • gemakkelijk doen (over), geen probleem maken van; niets begrijpen van〈 informeel〉 want to make something of it? • zocht je soms mot?, knokken?〈 informeel〉 that makes two of us • dat geldt ook voor mij, hier idem ditomake over (to) • vermaken (aan), overmaken (aan), toewijzen (aan) 〈geld e.d.〉what do you make of that story? • wat denk jij van dat verhaal?they couldn't make anything of my notes • ze begrepen niets van mijn aantekeningen -
126 many
adj. veel--------n. hoeveelheidmany1♦voorbeelden:many's the time • dikwijlsa good/great many • vele(n), menigeenand as many again/more • en nog eens zoveelhave had one too many • een glaasje te veel op hebbenmany of the pages were torn • veel bladzijden waren gescheurdthe many • het (gewone) volkas many as that • zoveelas many as thirty • wel dertig————————many2♦voorbeelden:a good many raisins • een fe hoeveelheid rozijnenten mistakes in as many lines • tien fouten in tien regelsas many … as • zoveel … alsII 〈predeterminator; alleen met het onbepaald lidwoord〉1 menig(e)♦voorbeelden:many a time • menigmaalhe travelled for many a year • hij reisde vele jaren -
127 map
n. kaart (bij geografie), landkaart, plattegrond--------v. inkaarten; plannenmap1[ mæp] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 kaart♦voorbeelden:put on the map • de aandacht vestigen op————————map2〈werkwoord; mapped〉♦voorbeelden:I've got my whole future mapped out for me • mijn hele toekomst is al uitgestippeld -
128 moot
adj. onbeslist--------n. twistpunt, discussie--------v. ter sprake brengenmoot1[ moe:t] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉1 onbeslist ⇒ onuitgemaakt, betwistbaar♦voorbeelden:1 a moot point/question • een onopgeloste kwestie/onuitgemaakte zaak————————moot2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
Again — A*gain (?; 277), adv. [OE. agein, agayn, AS. ongegn, onge[ a]n, against, again; on + ge[ a]n, akin to Ger. gegewn against, Icel. gegn. Cf. {Gainsay}.] 1. In return, back; as, bring us word again. [1913 Webster] 2. Another time; once more; anew.… … The Collaborative International Dictionary of English
Again — is the title of the following songs or albums: * Again (1949 song), recorded by many singers including Doris Day, Vic Damone and Vera Lynn * Again (1993 album), by Alan Stivell * Again (Alice in Chains song), by Alice in Chains * Again (2002… … Wikipedia
again — [ə gen′; ] also, esp. Cdn & Brit [, əgān′] adv. [ME agen, ayein < OE ongegn, ongean < on , up to, toward + gegn, direct: orig. separable prefix meaning “directly up to,” hence, “facing, opposite”] 1. Rare back in response; in return [answer … English World dictionary
Again — Single par Yui Sakakibara Face A Again Face B Beautiful day Sortie 25 octobre 2006 … Wikipédia en Français
+Again — Manhwa Auteur Ko Jin Ho Éditeur Samyang Publishing … Wikipédia en Français
again — (adv.) late O.E. agan, from earlier ongean toward, opposite, against, in exchange for, from on on (see ON (Cf. on)) + gegn against, toward, compounded for a sense of lined up facing, opposite, and in the opposite direction, returning. For gegn,… … Etymology dictionary
again — [adv1] another time; repeated afresh, anew, anon, bis, come again, encore, freshly, newly, once more, one more time, over, over and over, recurrently, reiteratively, repeatedly; concepts 553,799 again [adv2] in addition additionally, also,… … New thesaurus
Again — A*gain , Agains A*gains , prep. Against; also, towards (in order to meet). [Obs.] [1913 Webster] Albeit that it is again his kind. Chaucer. [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
again — index anew, de novo Burton s Legal Thesaurus. William C. Burton. 2006 … Law dictionary
again — ► ADVERB 1) once more. 2) returning to a previous position or condition. 3) in addition to what has already been mentioned. ORIGIN Old English … English terms dictionary
again — a|gain W1S1 [əˈgen, əˈgeın US əˈgen] adv [: Old English; Origin: ongean opposite, back ] 1.) one more time used when something has happened or been done before ▪ Can you say that again? I didn t hear. ▪ I ll never go there again. ▪ Mr Khan s busy … Dictionary of contemporary English