-
21 выделяться
v1) gener. opvallen, loskomen, zich afscheiden, afsteken, de kroon spannen2) liter. uitblinken, uitsteken (boven-íàä) -
22 извлекать
-
23 отделять
vgener. afdelen, afscheiden, afschieten (перегородкой, ширмой), afzonderen, scheiden, isoleren, separeren, uitscheiden -
24 отделяться
vgener. afgaan, scheiden, zich afscheiden, zich afzonderen -
25 uitscheiden
(ophouden) прекратить; кончить; перестать schee(d) uit e.OVT.imp. scheden uit m.OVT.imp. is uitgescheden VTT.pref. uitscheiden (afscheiden) выделить scheidde uit e.OVT.imp. scheidden uit m.OVT.imp. heeft uitgescheiden VTT.pref. -
26 afdraaien
1 [zijwaartse richting nemen] tourner♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [door draaien verwijderen] écarter2 [door draaien afscheiden] enlever (en tournant)3 [laten zien, horen] passer♦voorbeelden:zij draaide het hoofd af • elle détourna la têtedraai de lamp wat van de muur af • éloigne la lampe du mur -
27 afschieten
1 [afvuren] tirer2 [door schieten wegnemen] arracher3 [doodschieten] abattre4 [afscheiden d.m.v. een beschot] aménager (en posant une cloison)♦voorbeelden:3 (iemands) duiven afschieten • abattre les pigeons de qn.4 een kamertje met planken afschieten • mettre une cloison de planches pour aménager une petite pièce1 [zich snel verplaatsen] se précipiter (vers)2 [losschieten] se détacher (de)♦voorbeelden: -
28 afschutten
-
29 afsplitsen
1 [door splitsen afscheiden] séparerII 〈wederkerend werkwoord; zich afsplitsen〉1 [m.b.t. wegen, leidingen] bifurquer2 [m.b.t. personen] se séparer -
30 afzetten
1 [afnemen en ergens neerzetten] enlever2 [buiten werking stellen] arrêter3 [amputeren] amputer4 [oplichten] escroquer (qc. à qn.)5 [afscheiden] clôturer6 [van, tegen iets afduwen] repousser7 [uit zijn ambt ontzetten] destituer8 [op enige afstand plaatsen] écarter9 [laten uitstappen] déposer11 [omboorden] galonner (de)♦voorbeelden:het geweer afzetten • reposer son fusilhet huis was door de politie afgezet • la maison était cernée par la police〈 figuurlijk〉 zich afzetten tegen (iets, iemand) • s'insurger contre (qc., qn.)zich afzetten • prendre appelkwellende gedachten van zich afzetten • chasser les idées noires de son esprit1 [snel afkomen] se jeter2 [voor een sprong] prendre appel♦voorbeelden:1 op iemand komen afzetten • foncer sur qn.er kwam een massa sneeuw van de berghelling afzetten • une masse de neige dévala de la pente -
31 afzondering
-
32 losbreken
1 [brekend losmaken, afscheiden] détacher1 [los worden] se détacher2 [zich uit gevangenschap bevrijden] s'évader3 [met geweld in beweging komen] se déchaîner♦voorbeelden:de hond is losgebroken • le chien s'est échappé -
33 onttrekken
1 [afscheiden] extraire2 [buiten iemands bereik brengen] soustraireII 〈wederkerend werkwoord; zich onttrekken〉1 [+ aan][van zich afschuiven] se soustraire (à)♦voorbeelden: -
34 uitscheiden
-
35 zweren
1 [hooglijk vereren] jurer (par)2 [etter afscheiden] suppurer♦voorbeelden:zweren bij alles wat heilig is • jurer par tous les saintshij zweert bij dat geneesmiddel • pour lui il n'y a rien de tel que ce médicamentdat klopt als een zwerende vinger • il n'y a rien à redirede wond zweert • la plaie s'infecteII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [onder ede verklaren] jurer♦voorbeelden:een gezworen vijand • un ennemi juréik zweer het (je) • je (te) le juremen zou zweren dat hij het was • on jurerait que c'était lui -
36 afdraaien
1 [zijwaartse richting nemen] turn off/away♦voorbeelden:1 hier draait men rechts af • you turn right/turn off to the right hereII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 [door draaien afscheiden] twist off4 [ongeïnteresseerd afwikkelen] reel/rattle off♦voorbeelden: -
37 afschieten
2 [door schieten wegnemen] shoot off3 [doodschieten] shoot4 [afscheiden door middel van een schot] divide/partition off♦voorbeelden:4 een kamertje met planken afschieten • divide/partition off a room with boarding1 [zich snel verplaatsen] shoot2 [losschieten] slip off♦voorbeelden:1 op iemand/iets afschieten • go dashing towards someone/something -
38 afschutten
-
39 afsnijden
-
40 afsplitsen
II 〈wederkerend werkwoord; zich afsplitsen〉
См. также в других словарях:
speeksel afscheiden / kwijlen — baba … Woordenlijst Sranan
Christ — 1. Aller Christen jammer stirbt hie. – Henisch, 602. 2. An einem Christen stirbt nichts, nur sein Creutz vnnd elend. – Henisch, 602. 3. Bey den Christen will jedermann fewer holen vnnd Ritter an jhnen werden. – Henisch, 602. 4. Christen an der… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Schaf — 1. An skürw d Schep kan an hian Hokfal umstegh. (Nordfries.) Ein räudig Schaf kann eine ganze Hürde voll anstecken. 2. An suart Schep laat hör egh witi thau. (Nordfries.) 3. Annem nackte Schoffe ies nischte abzuscharen. – Robinson, 240; Gomolcke … Deutsches Sprichwörter-Lexikon