-
1 afhandelen
2 [ten einde toe behandelen] traiter (à fond) -
2 afhandelen
♦voorbeelden: -
3 afhandelen
уладить; решить; разделаться; решать; заканчивать дело* * *гл.общ. разобраться (wil jij zo snel mogelijk hun klachten afhandelen -- разберешься как можно быстрее с их жалобами?), заканчивать дело, решать -
4 afhandelen
abwickeln -
5 afhandelen
v. settle, conclude, finish; dispatch, expedite, send off quickly -
6 afhandelen
wwrégler, traiter (à fond), terminer -
7 afhandelen
1) bilägga2) bebygga3) finsk4) betala -
8 afhandelen
se résoudre à -
9 de lopende zaken afhandelen
de lopende zaken afhandelen -
10 zijn correspondentie afhandelen
zijn correspondentie afhandelenDeens-Russisch woordenboek > zijn correspondentie afhandelen
-
11 een schadeclaim afhandelen
een schadeclaim afhandelenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een schadeclaim afhandelen
-
12 разобраться
vgener. afhandelen (wil jij zo snel mogelijk hun klachten afhandelen -- ðàçáåðåêüñà êàê ìîæíî áûñòðåå ñ èõ æàôîáàìè?), 4 wijs worden uit, uitknobbelen (в чём-л.), uitknobelen (в чём-л.) -
13 dispose of
wegdoen; afhandelen, uit de weg ruimendispose of1 van de hand doen ⇒ verkopen, wegdoen♦voorbeelden:1 the widow had two other daughters to dispose of • de weduwe had nog twee andere dochters die zij aan de man moest brengen -
14 mop up
opdweilen, opnemen; opslokken; afhandelen; zuiverings(acties)mop up♦voorbeelden: -
15 épuiser
épuiser [eepŵiezee]4 leegmaken ⇒ droogmaken, leegpompen, uitscheppen♦voorbeelden:tu m' épuises! • ik word moe van je♦voorbeelden:1 mais je m'épuise à vous le dire • dat zég ik u toch aldoor?1. v1) uitputten2) irriteren3) verbruiken4) leegmaken, droogmaken5) afhandelen2. s'épuiserv2) op raken -
16 expédier
-
17 expédition
expédition [ekspeediesjõ]〈v.〉♦voorbeelden:expédition punitive • strafexpeditiec'est une véritable expédition! • dat is een hele onderneming!f1) expeditie, uitstapje2) verzending -
18 разобраться
vgener. afhandelen (wil jij zo snel mogelijk hun klachten afhandelen -- ðàçáåðåêüñà êàê ìîæíî áûñòðåå ñ èõ æàôîáàìè?), 4 wijs worden uit, uitknobbelen (в чём-л.), uitknobelen (в чём-л.) -
19 заканчивать дело
vgener. afhandelen -
20 решать
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Немецкий
- Нидерландский
- Русский
- Французский
- Шведский
afhandelen
Страницы