-
1 ansprechen
ansprechenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉1 (positief) reageren, werken♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 aan-, toespreken♦voorbeelden:4 ein Problem, Thema ansprechen • een probleem, een thema aansnijden, behandelen -
2 angreifen
angreifen3 aangrijpen ⇒ aantasten, verzwakken5 aanspreken, aanbreken♦voorbeelden:2 einen Politiker angreifen • een politicus aanvallen, bekritiserenRost greift das Eisen an • roest vreet het ijzer aan -
3 anknabbern
anknabbern♦voorbeelden:1 sein Kapital, den Vorrat anknabbern • zijn kapitaal, de voorraad aantasten, aanspreken -
4 antasten
-
5 belangen
belangen2 ter verantwoording roepen ⇒ rekenschap eisen, aanspreken -
6 Herr
〈m.; Herr(e)n, Herren〉♦voorbeelden:wie gehts Ihrem Herrn Gemahl? • hoe gaat het met uw man?Herr Müller • meneer MüllerHerr der Lage sein • de toestand meester zijnaus aller Herren Länder(n) • uit alle delen van de wereldnicht mehr Herr seiner Sinne sein • zichzelf niet meer onder controle hebbensein eigener Herr sein • z'n eigen baas zijn〈 spreekwoord〉 wie der Herr, so's Gescherr • zo heer, zo knecht -
7 Substanz
Substanz〈v.; Substanz, Substanzen〉1 substantie ⇒ 〈 filosofie〉 wezen; stof; kern, hoofdzaak; 〈informeel; economie〉 (goederen)kapitaal, vermogen; waarde♦voorbeelden:1 die bauliche Substanz • de voorhanden gebouwen, bebouwing〈 medisch〉 die graue, weiße Substanz • de grijze, witte stof〈 informeel〉 jemandem an die Substanz gehen, an der Substanz zehren • iemand niet in zijn koude kleren gaan zitten〈 informeel〉 jetzt gehts aber an die Substanz • nu gaat, moet het mes er toch dieper in -
8 anquatschen
-
9 anreden
-
10 anreißen
anreißen♦voorbeelden: -
11 das Geld der Kunden angreifen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > das Geld der Kunden angreifen
-
12 die Substanz angreifen
-
13 die Vorräte nicht antasten
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > die Vorräte nicht antasten
-
14 duzen
duzen1 met jij en jou aanspreken, tutoyeren -
15 gegen jemanden gerichtlich vorgehen
iemand in rechte aanspreken, een proces tegen iemand aanspannenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > gegen jemanden gerichtlich vorgehen
-
16 gerichtlich
gerichtlich1 gerechtelijk ⇒ justitieel, rechterlijk; in rechte♦voorbeelden:1 gerichtliche Medizin • gerechtelijke, forensische geneeskundegegen jemanden gerichtlich vorgehen • iemand in rechte aanspreken, een proces tegen iemand aanspannengerichtlich klagen • een klacht (bij de rechtbank) indienengerichtlich und außergerichtlich • in en buiten rechte -
17 jemanden auf eine Person hin anreden
jemanden auf eine Person hin anredeniemand over, in verband met een persoon aansprekenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemanden auf eine Person hin anreden
-
18 jemanden auf einen Vorfall ansprechen
jemanden auf einen Vorfall ansprechenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemanden auf einen Vorfall ansprechen
-
19 siezen
-
20 zusprechen
zusprechen1 aan-, toespreken♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 in-, toespreken♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
Kind — 1. Ach, dass ich meine armen Kinder so geschlagen, klagte der Bauer, und sie waren des Pfaffen. – Eiselein, 375. 2. Alle Kinder werden mit Weinen geboren. Lat.: Clamabunt E et A quotquot nascuntur ab Eva. (Binder I, 193; II, 497; Seybold, 77.) 3 … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Stendaler — De Stendalischen trinket gern Wyn, de Gardelever dat wilt Junkers syn, de Tangermündschen hebbet den Moth, de Soltwedelschen hebbet dat Goth, de Seehüser det sint Ebentür (Abenteurer), de Osterborger wolden sick reken un deden den Bullen vör n… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon