-
1 aanleggen
-
2 anlegen
anlegenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (aan)leggen ⇒ (aan)zetten, aanbrengen, aandoen5 beleggen, investeren♦voorbeelden:1 jemandem Fesseln, Ketten anlegen • iemand boeien, ketens aandoen(die) letzte Hand anlegen • de laatste hand leggen aander Hund legt die Ohren an • de hond legt de oren plat tegen zijn kopeine Leiter an die Scheune anlegen • een ladder tegen de schuur zetten〈 figuurlijk〉 strenge Maßstäbe an etwas, jemanden anlegen • strenge maatstaven voor iets, iemand aanleggen6 Geld für ein neues Auto anlegen • geld voor een nieuwe auto aanleggen, bestedenes darauf anlegen, jemanden zu kränken • het erop aanleggen, iemand te krenken8 Schmucksachen anlegen • sieraden aandoen, opspeldenden Hund anlegen • de hond aan de ketting leggen, vastleggen♦voorbeelden: -
3 abstufen
abstufen♦voorbeelden:1 die Steuern abstufen • de belastingen volgens een bepaalde schaal berekenen, vaststelleneinen Hang abstufen • een helling trapsgewijs aanleggen -
4 eindecken
-
5 Akte
Akte〈v.; Akte, Akten〉1 akte, (schrift)stuk ⇒ document, dossier♦voorbeelden:eine Akte anlegen • een akte, dossier aanleggenjemanden in den Akten führen • over iemand een dossier bijhoudenetwas zu den Akten legen • (a) iets bij de stukken voegen; 〈 (b) informeel; figuurlijk〉 iets ad acta leggen -
6 Anlage
-
7 Feuer
Feuer〈o.; Feuers, Feuer〉♦voorbeelden:das Feuer einstellen • het vuren stakenhaben Sie bitte Feuer? • mag ik een vuurtje van u?〈 informeel〉 Feuer machen • de kachel, verwarming aandoenFeuer an ein Haus legen • een huis in brand stekenetwas bei schwachem Feuer kochen • iets op een kleine vlam kokenFeuer hinter etwas machen • haast achter iets zettenim, unter Feuer liegen, stehen • onder vuur liggendie beiden sind wie Feuer und Wasser • die twee zijn water en vuur¶ 〈 spreekwoord〉 gebranntes Kind scheut das Feuer • ±ieen ezel stoot zich geen tweemaal aan dezelfde steen/i————————Feuer ! -
8 Feuer anlegen
-
9 Geld für ein neues Auto anlegen
Geld für ein neues Auto anlegengeld voor een nieuwe auto aanleggen, bestedenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > Geld für ein neues Auto anlegen
-
10 Korn
Korn1〈m.; Korn(e)s〉 〈 informeel〉♦voorbeelden:————————Korn2〈o.; Korn(e)s, Körner〉1 〈 geen meervoud〉graan, koren2 (graan)korrel ⇒ graantje, zaadje5 〈 fotografie〉korrel(ing), korrelstructuur♦voorbeelden:¶ 〈 spreekwoord〉 ein blindes Huhn findet auch einmal ein Korn • ±imen kan niet weten hoe een koe een haas vangt/i————————Korn3〈o.; Korn(e)s, Korne〉♦voorbeelden:einen Hasen aufs Korn nehmen • op een haas aanleggen〈informeel; figuurlijk〉 jemanden, etwas aufs Korn nehmen • iemand, iets op de korrel nemen -
11 absehen
absehen1 afzien van ⇒ laten varen, opgeven♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉5 het gemunt, voorzien hebben op ⇒ het op iets aanleggen♦voorbeelden:1 Schulaufgaben bei, von jemandem absehen • het huiswerk van iemand afkijken, overschrijvener hat es auf sie abgesehen • (a) hij heeft het op haar gemunt; (b) hij heeft zijn oog op haar laten vallen -
12 anbandeln
anbandeln2 het aanleggen met ⇒ ruzie zoeken, het aan de stok krijgen -
13 anbinden
anbinden2 betrekkingen, vriendschap aanknopen ⇒ het aanleggen metII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (aan)binden, vastbinden♦voorbeelden:den Hund anbinden • de hond aanlijnen¶ kurz angebunden sein • kort aangebonden, korzelig zijn -
14 anlanden
-
15 anpflanzen
-
16 auf einen Hasen halten
auf einen Hasen halten -
17 aufschichten
-
18 ausschaufeln
-
19 bauen
bauen1 bouwen, werken3 gebouwd, geconstrueerd zijn♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 construeren, maken♦voorbeelden:6 einen Unfall bauen • een ongeval veroorzaken, hebben -
20 das Gewehr anlegen
- 1
- 2