-
1 Tuesday
-
2 Tuesday fortnight
-
3 Pancake Tuesday
→ Pancake Day Pancake Day/ -
4 Shrove Tuesday
Shrove Tuesday -
5 come on Tuesday
-
6 last Tuesday
-
7 on Tuesday evening
on Tuesday evening -
8 Black Tuesday
Zwarte Dinsdag (economie), 29 oktober 1929 (dag waarop prijzen van aandelen in de Amerikaanse Beurs in N.Y. sterk daalden en economische terugslag in Amerika begon) -
9 on Tuesday
op dinsdag -
10 Pancake Day
-
11 evening
adj. bij de avond behorend--------n. avond[ ie:vning]♦voorbeelden:good evening! • goedenavond!evening is falling • de avond valt/daaltlate in the evening • 's avonds laatan evening out • een avondje uitin/during the evening • 's avondson Tuesday evening • op dinsdagavond -
12 fortnight
n. twee weken, 14 dagen[ fo:tnajt]♦voorbeelden:Tuesday fortnight • dinsdag over veertien dagenin a fortnight • over veertien dagen -
13 last
adj. laatste; de laatste; de afgelopen (week e.d.), de vorige (week); einde--------adv. laatste; de laatste; de laatste keer; aan het einde; eindelijk; uiterlijk--------n. laatste; eind; schoenleest; uithoudingsvermogen, levenskracht, last (gewichts eenheid)--------v. verder gaan, door gaan; halen; uithouden; genoeg zijn; in leven blijven, overleven; doorgaanlast1[ la:st] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 last♦voorbeelden:2 last of herrings/malt/wool • last haring/mout/wol————————last22 meegaan ⇒ intact blijven, houdbaar zijn♦voorbeelden:————————last3〈telwoord; the; als voornaamwoord〉♦voorbeelden:he said his last on the subject • hij sprak zijn laatste woord over dat onderwerpin my last • in mijn vorige brieffight to/till the last • vechten tot het uiterstewe have seen the last of him • die zien we niet meer terug¶ at (long) last • (uit)eindelijk, ten slotte————————last4〈 bijwoord〉3 → lastly lastly/♦voorbeelden:last-mentioned • laatstgenoemdelast but not least • (als) laatste/laatstgenoemde, maar (daarom) niet minder belangrijk, last but not least2 when did you see her last/last see her? • wanneer heb je haar voor het laatst gezien/gesproken?————————last5〈 telwoord〉♦voorbeelden:his last book • zijn laatste/vorige boekon his last legs • met zijn laatste krachtenat the last minute/moment • op het laatste moment/ogenbliklast night • gister(en)avond, vannachthe's the last person I'd invite • hij is de laatste die ik zou uitnodigenlast Tuesday • vorige week dinsdagthe last but one • de voorlaatstethe last few days • de laatste/afgelopen paar dagenthe second last page • de voorlaatste bladzijdethat's the last straw • dat doet de deur dichtthe last word in cars • het nieuwste/laatste snufje op het gebied van auto's -
14 on
adj. aan--------adv. verder; vooruit; vooruitgaan--------prep. op; aan; over; langson1[ on] 〈zelfstandig naamwoord; the〉————————on2II 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉2 aan de gang ⇒ gaande, te doen3 op 〈 toneel〉♦voorbeelden:what's on tonight? • wat is er vanavond te doen?, welke film draait er vanavond?, wat is er op tv vanavond?5 oil on to \\td16 • olie stijgt tot \\td16¶ I'm on! • okay, ik doe meeyour plan is not on • je plan(netje) gaat niet doorthe wedding is on • het huwelijk gaat dooryou're on • daar houd ik je aan!————————on3〈bijwoord; vaak predicatief〉1 in werking ⇒ aan, in functie4 〈plaats- of richtingaanduidend; ook figuurlijk〉op ⇒ tegen, aan, toe♦voorbeelden:what's going on? • wat is er aan de hand?have you anything on tonight? • heb je plannen voor vanavond?leave the light on • het licht aan latenput a record on • zet een plaat opturn the lights on • steek het licht aanput on your new dress • trek je nieuwe jurk aan3 five years on • vijf jaar na dato/latercome on! • schiet op!get a move on! • maak voort!go on! • ga maar door, toe!all clocks go on an hour tomorrow • morgennacht gaan alle klokken een uur vooruitthe circus is moving on • het circus trekt verderpass the news on • zeg het voortsend on • doorsturen, nazendenspeak on • door blijven pratenthey travelled on • ze reisden verderwalk on • doorlopenlater on • laterand so on • enzovoortwell on into the night • diep in de nachtwell on in years • op gevorderde leeftijd(talk) on and on • alsmaar door/zonder onderbreking (praten)on! • vooruit!from that moment on • vanaf dat ogenblikthey collided head on • ze botsten frontaalshe looked on • ze keek toe¶ on and off • af en toe, (zo) nu en dan————————on41 〈plaats of richting; ook figuurlijk〉op ⇒ in, aan, bovenop5 over ⇒ met betrekking tot, aangaande, betreffende6 ten koste van ⇒ op kosten van, in het nadeel van♦voorbeelden:the sun revolves on its axis • de zon draait om haar aslive on bread and water • leven van water en broodride on a bus • met de bus gaanstand on the chair • op de stoel staanstay on course • koers houdena stain on her dress • een vlek op haar jurkthey marched on the enemy • ze marcheerden op de vijand affate smiled on Jill • het lot was Jill gunstig gezindshe hurt herself on the ledge • zij bezeerde zich aan de randpay off a sum on the loan • een som op de lening afbetalentravel on a plane • met het vliegtuig reizenwar on poverty • oorlog tegen de armoedeannounced on the radio • op de radio aangekondigdon the right road • op de juiste wega shop on the main street • een winkel in de hoofdstraatencounter trial upon trial • de ene beproeving na de andere doorstaanget on the train • instappenhang on the wall • aan de muur hangenI had no money on me • ik had geen geld op zaklean on a friend • steunen op een vriendon your right • aan de rechterkanta house on the river • een huis bij de rivierwinter is upon us • de winter staat voor de deurjust on sixty people • amper zestig mensenarrive on the hour • op het hele uur aankomenpay on receipt of the goods • betaal bij ontvangst van de goederenon the stroke of midnight • klokslag middernachtcome on Tuesday • kom dinsdagon opening the door • bij het openen van de deuron reading the letter she fainted • (net) toen ze de brief gelezen had, viel ze flauwbe on duty • dienst hebbenbe on fire • in brand staanon holiday • met vakantieon sick leave • met ziekteverlofbeer on tap • bier uit het vaton trial • op proefhave a monopoly on shoes • een monopolie hebben van schoenenagree on a solution • tot een akkoord komen over een oplossingthe joke was on Mary • de grap was ten koste van Maryhis work has nothing on Mary's • zijn werk haalt het niet bij dat van Maryshe has a year on her opponents in age • ze is een jaar ouder dan haar tegenkandidatenthe glass fell and broke on me • tot mijn ergernis viel het glas en brakthis round is on me • dit rondje is voor mij→ be on be on/
См. также в других словарях:
Tuesday — Studioalbum von Reamonn Veröffentlichung … Deutsch Wikipedia
Tuesday — Tues day (t[=u]z d[asl]; 48), n. [OE. Tewesday, AS. Tiwes d[ae]g the day of Tiw the god of war; akin to OHG. Zio, Icel. T[=y]r, L. Jupiter, Gr. Zey s;, cf. OHG. Ziostac Tuesday, G. Dienstag, Icel. T[=y]sdagr. [root]244. See {Deity}, {Day}, and cf … The Collaborative International Dictionary of English
Tuesday — (engl., spr. tjūsdĕ), Dienstag … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Tuesday — O.E. Tiwesdæg, from Tiwes, gen. of Tiw Tiu, from P.Gmc. *Tiwaz god of the sky, differentiated specifically as Tiu, ancient Germanic god of war, from PIE root *dyeu to shine (see DIURNAL (Cf. diurnal)). Cf. O.N. tysdagr, Swed. tisdag, O.H.G … Etymology dictionary
Tuesday — see Friday … Modern English usage
Tuesday — ► NOUN ▪ the day of the week before Wednesday and following Monday. ORIGIN Old English, named after the Germanic god T w (associated with the Roman god Mars); translation of Latin dies Marti day of Mars … English terms dictionary
Tuesday — [to͞oz′dā, tyo͞oz′dē; ] occas. [, tyo͞oz′dē] n. [ME Twisdai < OE Tiwes dæg, Tiu s day, rendering L Martis dies: see TIU & DAY] the third day of the week: abbrev. Tue,Tues, Tu, or T … English World dictionary
Tuesday — For other uses, see Tuesday (disambiguation). The god Týr or Tiw, identified with Mars, after whom Tuesday is named. Tuesday ( … Wikipedia
Tuesday — Tues|day [ˈtju:zdi, deı US ˈtu:z ] n [U and C] written abbreviation Tues. or Tue. [: Old English; Origin: tiwesdAg, from Tiw god of war + dAg day ] the day between Monday and Wednesday on Tuesday ▪ The sale starts on Tuesday. ▪ I ll see you… … Dictionary of contemporary English
Tuesday */*/*/ — UK [ˈtjuːzdeɪ] / US [ˈtuzˌdeɪ] noun [countable/uncountable] Word forms Tuesday : singular Tuesday plural Tuesdays the day after Monday and before Wednesday We are leaving on Tuesday. New Year s Day will be on a Tuesday this year. Let s go out for … English dictionary
Tuesday — Tues|day [ tuz,deı ] noun count or uncount *** the day after Monday and before Wednesday: We are leaving on Tuesday. New Year s Day will be on a Tuesday this year. Do you work Tuesdays? Let s go out for dinner on Tuesday night. Last Tuesday they… … Usage of the words and phrases in modern English