-
1 prove
v. bewijzen; blijken; aantonen; duidelijk maken[ proe:v] 〈 proved, proved [proe:vd]/voornamelijk Amerikaans-Engels, Schots-Engels, literatuur ook proven [proe:vn]〉1 blijken♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:prove oneself • zich bewijzen, laten zien wat je waard bent -
2 prove oneself
zich bewijzen, laten zien wat je waard bent -
3 prove someone's reliability
-
4 prove something to someone's satisfaction
prove something to someone's satisfactionEnglish-Dutch dictionary > prove something to someone's satisfaction
-
5 prove a will
een erfenis verifiëren -
6 prove beyond a reasonable doubt
boven alle twijfel bewijzen -
7 prove futile
aantonen dat iets niet winstgevend is -
8 prove his honesty
zijn eerlijkheid bewijzen -
9 prove one's identity
iemands identiteit bewijzen -
10 prove the contrary
het tegengestelde bewijzen -
11 prove unsuccessful
niet geslaagd blijken -
12 show/prove one's mettle
show/prove one's mettle -
13 this goes to prove I'm right
-
14 to prove
testentonen -
15 to prove correct
uitkomen -
16 go
n. Japans bordspel voor twee personen in ruiten verdeeld door 19 horizontale en 19 vertikale lijnen--------n. poging; enthousiasme; activiteit (spreektaal)--------v. lopen, gaan; gaan (rijden); aankomen; wordengo11 poging3 pit ⇒ fut, energie4 aanval♦voorbeelden:have a go doing something • iets proberen te doen2 at/in one go • in één klap, in één keerhave a go at • een aanval doen op; uitvallen tegen, van leer trekken tegen¶ be all the go • in de mode zijn, erg in trek zijnmake a go of it • er een succes van makenit 's all go • het is een drukte van je welste(up)on the go • in de weer, in volle actie(it 's) no go • het kan niet, het lukt nooit→ near near/————————go21 goed functionerend ⇒ in orde, klaar♦voorbeelden:————————go31 gaan ⇒ starten, vertrekken; beginnen, aanvatten, aanvangen2 gaan ⇒ voortgaan, lopen, reizen12 vooruitgaan ⇒ vorderen, opschieten18 verdwijnen ⇒ wijken, afgeschaft worden, afgevoerd worden23 beschikbaar/voorhanden zijn♦voorbeelden:go fetch! • zoek!, apporte! 〈 tegen hond〉go to find someone • iemand gaan zoekengo fishing • uit vissen gaanleave go of • loslaten, laten gaanlook where you are going! • kijk uit je doppen!〈 informeel〉 don't go saying that! • zeg dat nou toch niet!go shopping • gaan winkelenwho goes there? • wie daar? 〈 vraag naar wachtwoord〉go aside • opzij gaan, zich even terugtrekkengo near to do/doing something • iets bijna doengo on an errand • een boodschap (gaan) doengo on a journey • op reis gaango on the pill • aan de pil gaango on the stage • bij het toneel gaanready, steady, go! • klaar voor de start? af!2 go by air/car • met het vliegtuig/de auto reizengo for a walk • een wandeling maken1the forks go in the top drawer • de vorken horen in de bovenste la1where do you want this cupboard to go? • waar wil je deze kast hebben?3plus any cash that was going • plus wat voor geld er maar beschikbaar wasgo aboard • aan boord gaango abroad • naar het buitenland gaango straight • rechtop lopengo along that way • die weg nemen/volgengo from bad to worse • van kwaad tot erger vervallenthe difference goes deep • het verschil is erg grootgo in fear of one's life • voor zijn leven vrezenas things go • in vergelijking, in het algemeengo armed • gewapend zijnit will go hard with him • het zal erg moeilijk voor hem wordenhow are things going? • hoe gaat het ermee?how is work going? • hoe staat het met het werk?go slow • een langzaam-aan-actie houdenthe tune goes like this • het wijsje kt als volgt10 go well • goed aflopen, goed komen11 how did the exam go? • hoe ging het examen?go in someone's favour • in iemands voordeel uitvallenwhat he says goes • wat hij zegt, gebeurt ook12 how is the work going? • hoe vordert het (met het) werk?go unpunished • ongestraft wegkomengoing!, going!, gone! • eenmaal! andermaal! verkocht!16 go on • besteed worden/gespendeerd worden aanmy complaints went unnoticed • mijn klachten werden niet gehoordthe cook must go • de kok moet gaanhe paid as he went • hij betaalde directit only goes to show • zo zie je maargo (a-)begging • geen aftrek vinden, niet gewild zijnif these things are going begging I'll take them • als niemand (anders) ze wil, neem ik ze wel〈Brits-Engels; informeel〉 go and do something • iets gaan doen; zo maar even iets doen; zo dwaas zijn iets te doenlet oneself go • zich laten gaan, zich ontspannen; zich verwaarlozenanything goes • alles is toegestaanhe kept going like this • hij deed telkens zogo carefully • heel bedachtzaam/behoedzaam te werk gaango easy • het rustig(er) aan (gaan) doengo easy with • aardig/vriendelijk zijn tegen〈 informeel〉 here goes! • daar gaat ie (dan)!〈 informeel〉 here we go again • daar gaan we weer, daar heb je het weerthere it goes • weg, foetsie; kapotgo wrong • een fout maken, zich vergissen; fout/mis gaan, de mist in gaan; 〈 informeel〉stuk gaan, het begeven 〈 van apparaat〉; het verkeerde pad opgaan→ go about go about/, go across go across/, go after go after/, go against go against/, go ahead go ahead/, go along go along/, go around go around/, go at go at/, go away go away/, go back go back/, go beyond go beyond/, go by go by/, go down go down/, go far go far/, go for go for/, go forward go forward/, go in go in/, go into go into/, go off go off/, go on go on/, go out go out/, go over go over/, go round go round/, go through go through/, go to go to/, go together go together/, go under go under/, go up go up/, go with go with/, go without go without/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:go the same way • dezelfde kant opgaango the shortest way • de kortste weg nemen¶ go it alone • iets/het helemaal alleen doengo it strong • er hard tegenaan gaan; overdrijven, het er dik op leggen♦voorbeelden:go absent • afwezig blijvengo bad • slecht worden, bedervengo blind • blind wordengo broke • al zijn geld kwijtrakengo cold • koud wordengo hot and cold • het (afwisselend) warm en koud krijgengo hungry • honger krijgengo ill/sick • ziek wordenthe milk went sour • de melk werd zuurgoing fifteen • bijna vijftien (jaar), naar de vijftien toe -
17 mettle
n. vuur, moed, van ijver branden; aard, karakter[ metl]♦voorbeelden:show/prove one's mettle • zijn karakter tonen -
18 satisfaction
n. voldoening; genoegdoening; tevredenheid; beloning; het nakomen (belofte b.v.)[ sætisfæksjn]♦voorbeelden:1 find satisfaction in/take satisfaction from • genoegen vinden in, plezier hebben aanmy work is a great satisfaction to me • mijn werk is voor mij een bron van vreugdeobtain/refuse satisfaction • genoegdoening (ver)krijgen/weigerenthe company got satisfaction from him • hij betaalde de firma zijn schulden terug
См. также в других словарях:
prove — W1S2 [pru:v] v past tense proved past participle proved or proven [ˈpru:vən] especially AmE ▬▬▬▬▬▬▬ 1¦(show something is true)¦ 2¦(be)¦ 3 prove yourself/prove something (to somebody) 4 prove yourself (to be) something 5 what is s … Dictionary of contemporary English
prove — [ pruv ] (past participle proved or prov|en [ pruvn ] ) verb *** 1. ) transitive to provide evidence that shows that something is true: prove (that): You have to prove you are sorry for what you ve done. prove someone s innocence/guilt: He is… … Usage of the words and phrases in modern English
Prove — Prove, v. t. [imp. & p. p. {Proved}; p. pr. & vb. n. {Proving}.] [OE. prover, F. prouver, fr. L. probare to try, approve, prove, fr. probus good, proper. Cf. {Probable}, {Proof}, {Probe}.] 1. To try or to ascertain by an experiment, or by a test… … The Collaborative International Dictionary of English
Prove It — Saltar a navegación, búsqueda «Prove It» Sencillo de Television del álbum Marquee Moon Lado B « Venus » Publicación 1977 … Wikipedia Español
prove — 1 Prove, try, test, demonstrate are comparable when they mean to establish a given or an implied contention or reach a convincing conclusion by such appropriate means as evidence, argument, or experiment. The same distinctions in implications and … New Dictionary of Synonyms
prove — / prüv/ vt proved, proved, or, prov·en, / prü vən/, prov·ing 1: to test the truth, validity, or genuineness of prove a will at probate 2 a: to establish the existence, truth, or validity of the charges were never … Law dictionary
Prove — Prove, v. i. 1. To make trial; to essay. [1913 Webster] 2. To be found by experience, trial, or result; to turn out to be; as, a medicine proves salutary; the report proves false. The case proves mortal. Arbuthnot. [1913 Webster] So life a winter … The Collaborative International Dictionary of English
prove — ► VERB (past part. proved or proven) 1) demonstrate by evidence or argument the truth or existence of. 2) show or be seen to be: the scheme has proved a great success. 3) (prove oneself) demonstrate one s abilities or courage. 4) Law establish… … English terms dictionary
Prove-It! — is a children s science show broadcast on CITV.60 Second Prove it! [http://en.wikipedia.org/wiki/ ] … Wikipedia
prove — (v.) late 12c., prouwe, from O.Fr. prover (11c.), from L. probare to test, prove worthy, from probus worthy, good, upright, virtuous, from PIE *pro bhwo being in front, from *pro , extended form of root *per , + root *bhu to be (Cf. L. fui … Etymology dictionary
prove — [pro͞ov] vt. proved, proved or proven, proving [ME proven < OFr prover < L probare: see PROBE] 1. to test by experiment, a standard, etc.; subject to a testing process; try out 2. to establish as true; demonstrate to be a fact 3. to… … English World dictionary