-
1 sour cherry
zure kers, morel -
2 sour someone on something
sour someone on something -
3 sour
adj. zuur; een zuur karakter--------n. zuur iets; zure drank--------v. zuur maken; verzuren; verbitteren; verbitterd worden; genoeg van iem. hebbensour1[ sauə] 〈bijvoeglijk naamwoord; sourness〉♦voorbeelden:sour cream • zure roomgo/turn sour • verzuren, bitter wordengo/turn sour • slecht aflopen————————sour2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
4 sour cream
-
5 sour grapes
-
6 sour kraut
zure kool -
7 sour looks
wrange blikken -
8 sour milk
zure melk -
9 sour relations
doen ontstaan van relaties -
10 sour soup
zure soep, ranzige soep -
11 go/turn sour
-
12 sweet-and-sour
-
13 the milk turned sour
-
14 the milk went sour
-
15 sweet-and-sour sauce
zoet-zure saus (vloeistof voor verrijken van smaak van chinees eten gebaseerd op suiker en azijn) -
16 take the sweet and the sour
het leven nemen zoals het is, in goed en kwaad -
17 take the sweet with the sour
het leven nemen zoals het is, in goed en kwaad -
18 turn sour
verzuren -
19 go
n. Japans bordspel voor twee personen in ruiten verdeeld door 19 horizontale en 19 vertikale lijnen--------n. poging; enthousiasme; activiteit (spreektaal)--------v. lopen, gaan; gaan (rijden); aankomen; wordengo11 poging3 pit ⇒ fut, energie4 aanval♦voorbeelden:have a go doing something • iets proberen te doen2 at/in one go • in één klap, in één keerhave a go at • een aanval doen op; uitvallen tegen, van leer trekken tegen¶ be all the go • in de mode zijn, erg in trek zijnmake a go of it • er een succes van makenit 's all go • het is een drukte van je welste(up)on the go • in de weer, in volle actie(it 's) no go • het kan niet, het lukt nooit→ near near/————————go21 goed functionerend ⇒ in orde, klaar♦voorbeelden:————————go31 gaan ⇒ starten, vertrekken; beginnen, aanvatten, aanvangen2 gaan ⇒ voortgaan, lopen, reizen12 vooruitgaan ⇒ vorderen, opschieten18 verdwijnen ⇒ wijken, afgeschaft worden, afgevoerd worden23 beschikbaar/voorhanden zijn♦voorbeelden:go fetch! • zoek!, apporte! 〈 tegen hond〉go to find someone • iemand gaan zoekengo fishing • uit vissen gaanleave go of • loslaten, laten gaanlook where you are going! • kijk uit je doppen!〈 informeel〉 don't go saying that! • zeg dat nou toch niet!go shopping • gaan winkelenwho goes there? • wie daar? 〈 vraag naar wachtwoord〉go aside • opzij gaan, zich even terugtrekkengo near to do/doing something • iets bijna doengo on an errand • een boodschap (gaan) doengo on a journey • op reis gaango on the pill • aan de pil gaango on the stage • bij het toneel gaanready, steady, go! • klaar voor de start? af!2 go by air/car • met het vliegtuig/de auto reizengo for a walk • een wandeling maken1the forks go in the top drawer • de vorken horen in de bovenste la1where do you want this cupboard to go? • waar wil je deze kast hebben?3plus any cash that was going • plus wat voor geld er maar beschikbaar wasgo aboard • aan boord gaango abroad • naar het buitenland gaango straight • rechtop lopengo along that way • die weg nemen/volgengo from bad to worse • van kwaad tot erger vervallenthe difference goes deep • het verschil is erg grootgo in fear of one's life • voor zijn leven vrezenas things go • in vergelijking, in het algemeengo armed • gewapend zijnit will go hard with him • het zal erg moeilijk voor hem wordenhow are things going? • hoe gaat het ermee?how is work going? • hoe staat het met het werk?go slow • een langzaam-aan-actie houdenthe tune goes like this • het wijsje kt als volgt10 go well • goed aflopen, goed komen11 how did the exam go? • hoe ging het examen?go in someone's favour • in iemands voordeel uitvallenwhat he says goes • wat hij zegt, gebeurt ook12 how is the work going? • hoe vordert het (met het) werk?go unpunished • ongestraft wegkomengoing!, going!, gone! • eenmaal! andermaal! verkocht!16 go on • besteed worden/gespendeerd worden aanmy complaints went unnoticed • mijn klachten werden niet gehoordthe cook must go • de kok moet gaanhe paid as he went • hij betaalde directit only goes to show • zo zie je maargo (a-)begging • geen aftrek vinden, niet gewild zijnif these things are going begging I'll take them • als niemand (anders) ze wil, neem ik ze wel〈Brits-Engels; informeel〉 go and do something • iets gaan doen; zo maar even iets doen; zo dwaas zijn iets te doenlet oneself go • zich laten gaan, zich ontspannen; zich verwaarlozenanything goes • alles is toegestaanhe kept going like this • hij deed telkens zogo carefully • heel bedachtzaam/behoedzaam te werk gaango easy • het rustig(er) aan (gaan) doengo easy with • aardig/vriendelijk zijn tegen〈 informeel〉 here goes! • daar gaat ie (dan)!〈 informeel〉 here we go again • daar gaan we weer, daar heb je het weerthere it goes • weg, foetsie; kapotgo wrong • een fout maken, zich vergissen; fout/mis gaan, de mist in gaan; 〈 informeel〉stuk gaan, het begeven 〈 van apparaat〉; het verkeerde pad opgaan→ go about go about/, go across go across/, go after go after/, go against go against/, go ahead go ahead/, go along go along/, go around go around/, go at go at/, go away go away/, go back go back/, go beyond go beyond/, go by go by/, go down go down/, go far go far/, go for go for/, go forward go forward/, go in go in/, go into go into/, go off go off/, go on go on/, go out go out/, go over go over/, go round go round/, go through go through/, go to go to/, go together go together/, go under go under/, go up go up/, go with go with/, go without go without/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:go the same way • dezelfde kant opgaango the shortest way • de kortste weg nemen¶ go it alone • iets/het helemaal alleen doengo it strong • er hard tegenaan gaan; overdrijven, het er dik op leggen♦voorbeelden:go absent • afwezig blijvengo bad • slecht worden, bedervengo blind • blind wordengo broke • al zijn geld kwijtrakengo cold • koud wordengo hot and cold • het (afwisselend) warm en koud krijgengo hungry • honger krijgengo ill/sick • ziek wordenthe milk went sour • de melk werd zuurgoing fifteen • bijna vijftien (jaar), naar de vijftien toe -
20 turn
n. draai, bocht; beurt; ommekeer--------v. draaien; omslaan; omkeren; worden; veranderen; omzetten; wendenturn1[ tə:n]3 wending ⇒ draai, (verandering van) richting4 beurt7 〈 benaming voor〉 korte bezigheid ⇒ wandelingetje, ommetje; ritje, tochtje; nummer(tje) 〈 in circus, show〉; 〈 bij uitbreiding〉 artiest 〈 in show〉♦voorbeelden:turn of the tide • getijwisseling, kentering 〈 ook figuurlijk〉the tide is on the turn • het tij keertthe next right turn • de volgende afslag rechts4 is it my turn to cook tonight? • moet ik vanavond koken?take turns at something • iets om beurten doen, elkaar aflossen met ietswait one's turn • zijn beurt afwachtenturn and turn about • om en om, om de beurtby turns • om en om, om de beurtin turn • om de beurt, achtereenvolgens; op zijn beurttake it in turn(s) to do something • iets om beurten doenin one's turn • op zijn beurtyour turn • jij bentbe of a musical turn (of mind) • muzikaal aangelegd zijnat every turn • bij elke stap/gelegenheid, overaldone to a turn • perfect klaargemaakt, precies gaar genoeg→ good good/♦voorbeelden:————————turn23 〈 benaming voor〉 van richting veranderen ⇒ afslaan, draaien, een bocht/draai maken; (zich) omkeren, (zich) omdraaien; een keer nemen, kenteren 〈 van getijde〉♦voorbeelden:his thoughts turned to his mother • hij dacht aan zijn moederturn aside (from) • zich afwenden (van)turn to a book • een boek raadplegenturn to drink • aan de drank rakenthe car turned left, right, and then turned into Bond Street • de auto sloeg saf, rechtsaf, en draaide toen Bond Street inturn about • zich omkerenabout turn! • rechtsom(keert)! 〈 bevel aan troepen〉turn (a)round • zich omdraaien 〈 van iemand〉; een ommekeer maken 〈 bijvoorbeeld van economie〉; van gedachten/mening veranderenturn back • terugkeren, omkerenturn down a side street • een zijstraat inslaanwe turned off the M1 at Hatfield • we gingen van de M1 af bij Hatfieldhe turned to teaching • hij switchte naar (het) onderwijsturn into • veranderen in, wordenthe success of a film turns on many factors • het succes van een film hangt van vele factoren afwater turns to ice • water wordt ijsturn (up)on someone • iemand aanvallen, zich tegen iemand keren→ turn down turn down/, turn in turn in/, turn off turn off/, turn on turn on/, turn out turn out/, turn over turn over/, turn up turn up/2 〈 benaming voor〉 omdraaien ⇒ (doen) omkeren; omploegen, omspitten; omslaan, keren 〈 kraag〉; omvouwen4 verzuren ⇒ zuur worden/maken♦voorbeelden:the wheels turn fast • de wielen draaien snelshe turned the car • zij keerde de autoshe turned my old coat • zij keerde mijn oude jas (binnenstebuiten)turn the collar • de kraag omslaanturn the page • de bladzijde omslaanturn about • omkeren, omdraaienturn (a)round • ronddraaien; omkeren, omdraaienturn back • omvouwen, omslaanturn back the sheets • de lakens omslaan/open slaanturn something inside out • iets binnenstebuiten keren; 〈 figuurlijk〉grondig doorzoeken, overhoophalenit seemed as if the world had turned topsy-turvy • het leek wel de omgekeerde wereldturn upside down • ondersteboven kerenturn to page seven • sla bladzijde zeven opturn a phrase • iets mooi zeggenthe warm weather turned the milk • door het warme weer verzuurde de melk4 (doen) veranderen (van) ⇒ omzetten, verzetten; (ver)maken; een wending geven aan 〈 gesprek〉; bocht/draai laten maken, draaien; afwenden, omleiden♦voorbeelden:1 turn a circle • een cirkel maken/beschrijventurn the conversation • een andere wending aan het gesprek geventurn a stream • een stroom omleidenturn the switch • de wissel omzettenturn into • veranderen in, (ver)maken tot; omzetten in〈 figuurlijk〉 the terrible hangover turned him off drink for some time • door de enorme kater had hij een tijdje geen enkele interesse in drankturn the conversation to something different • het gesprek op iets anders brengenturn a gun on someone • een geweer op iemand richtenshe turned her face away from the corpses • zij wendde haar hoofd af van de lijkenturn a child against his parents • een kind tegen zijn ouders opstoken〈 Amerikaans-Engels〉 turn loose • los/vrijlatenmy wife is/has turned fifty • mijn vrouw is de vijftig gepasseerd/is vijftig gewordenit is/has turned six o'clock • het is zes uur geweestturn away • wegsturen, wegjagen, ontslaan; 〈 figuurlijk〉verwerpen, afwijzenwe were turned back at the entrance • bij de ingang werden we teruggestuurdturn someone into the street • iemand op straat zetten→ turn down turn down/, turn in turn in/, turn off turn off/, turn on turn on/, turn out turn out/, turn over turn over/, turn up turn up/IV 〈 koppelwerkwoord〉1 worden♦voorbeelden:her skin turned brown • haar vel werd bruinhis wife turned Catholic • zijn vrouw werd katholiekthe milk turned sour • de melk werd zuur
См. также в других словарях:
sour´ness — sour «sowr», adjective, verb, noun, adverb. –adj. 1. having a taste like that of vinegar or lemon juice; sharp and biting: »Most green fruit is sour. SYNONYM(S): acid, acidulous, tart. 2. fermented; acid as a result of fermentation; spoiled. Sour … Useful english dictionary
sour´ly — sour «sowr», adjective, verb, noun, adverb. –adj. 1. having a taste like that of vinegar or lemon juice; sharp and biting: »Most green fruit is sour. SYNONYM(S): acid, acidulous, tart. 2. fermented; acid as a result of fermentation; spoiled. Sour … Useful english dictionary
Sour soup — refers to various soups in a number of national cuisines. The name reflects its distinctive feature: sour taste. Often a sour soup has a specific national name. Sour soups are known in East Asian, Southeast Asian, and Slavic cuisines.Asian… … Wikipedia
Sour — Sour, a. [Compar. {Sourer}; superl. {Sourest}.] [OE. sour, sur, AS. s?r; akin to D. zuur, G. sauer, OHG. s?r, Icel. s?rr, Sw. sur, Dan. suur, Lith. suras salt, Russ. surovui harsh, rough. Cf. {Sorrel}, the plant.] 1. Having an acid or sharp,… … The Collaborative International Dictionary of English
Sour dock — Sour Sour, a. [Compar. {Sourer}; superl. {Sourest}.] [OE. sour, sur, AS. s?r; akin to D. zuur, G. sauer, OHG. s?r, Icel. s?rr, Sw. sur, Dan. suur, Lith. suras salt, Russ. surovui harsh, rough. Cf. {Sorrel}, the plant.] 1. Having an acid or sharp … The Collaborative International Dictionary of English
Sour gourd — Sour Sour, a. [Compar. {Sourer}; superl. {Sourest}.] [OE. sour, sur, AS. s?r; akin to D. zuur, G. sauer, OHG. s?r, Icel. s?rr, Sw. sur, Dan. suur, Lith. suras salt, Russ. surovui harsh, rough. Cf. {Sorrel}, the plant.] 1. Having an acid or sharp … The Collaborative International Dictionary of English
Sour grapes — Sour Sour, a. [Compar. {Sourer}; superl. {Sourest}.] [OE. sour, sur, AS. s?r; akin to D. zuur, G. sauer, OHG. s?r, Icel. s?rr, Sw. sur, Dan. suur, Lith. suras salt, Russ. surovui harsh, rough. Cf. {Sorrel}, the plant.] 1. Having an acid or sharp … The Collaborative International Dictionary of English
Sour gum — Sour Sour, a. [Compar. {Sourer}; superl. {Sourest}.] [OE. sour, sur, AS. s?r; akin to D. zuur, G. sauer, OHG. s?r, Icel. s?rr, Sw. sur, Dan. suur, Lith. suras salt, Russ. surovui harsh, rough. Cf. {Sorrel}, the plant.] 1. Having an acid or sharp … The Collaborative International Dictionary of English
Sour plum — Sour Sour, a. [Compar. {Sourer}; superl. {Sourest}.] [OE. sour, sur, AS. s?r; akin to D. zuur, G. sauer, OHG. s?r, Icel. s?rr, Sw. sur, Dan. suur, Lith. suras salt, Russ. surovui harsh, rough. Cf. {Sorrel}, the plant.] 1. Having an acid or sharp … The Collaborative International Dictionary of English
sour — [sour] adj. [ME soure < OE sur, akin to Ger sauer, ON sūrr < IE * suro , sour, salty > Latvian sũrs, salty, bitter] 1. having the sharp, acid taste of lemon juice, vinegar, green fruit, etc. 2. made acid or rank by or as by fermentation… … English World dictionary
Sour El-Ghozlane — Sour El Ghozale en 1976 Administration Pays … Wikipédia en Français