-
1 jaw
n. babbel; grijparm, tang; lasterlijke praat, vloeken (slang)--------v. kwetsen, zwammen, roddelen; overhalen; de les lezen, de huid vol scheldenjaw1[ dzjo:]1 kaak♦voorbeelden:1 lower/upper jaw • onder/bovenkaak1 praat ⇒ geklets, gezwam, geroddel♦voorbeelden:2 don't give me any jaw! • hou je gedeisd!2 klemplaat/blok 〈 van werktuig〉 ⇒ bek, klauw, wangstuk♦voorbeelden:————————jaw21 kletsen ⇒ zwammen, roddelen2 preken♦voorbeelden: -
2 jaw
klauw -
3 jaw at someone
jaw at someone -
4 jaw-bone
kaakbeen -
5 jaw-breaker
tandenbreker {uitdrukking}; hard snoep -
6 a clip on the jaw
a clip on the jaw -
7 don't give me any jaw!
don't give me any jaw!hou je gedeisd! -
8 have a jaw
-
9 lower jaw
-
10 lower/upper jaw
lower/upper jawonder/bovenkaak -
11 alligator jaw squeeze
Krokodillenkaak druk -
12 upper jaw
bovenkaak -
13 clamping jaw
klembekklemklauw -
14 contact jaw
klembek -
15 gripping jaw
klembekklemklauw -
16 size of jaw
bekwijdte -
17 clip
n. paperclip, wasknijper; knipsel; korte videofilm; (in computers) clip, fragment, het verkozen stuk van een grafisch dokument voor nadere bewerking; opladen van kogels; scherpe slag--------v. vastmaken; vastklemmen; klein hakken; perforerenclip1[ klip] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 knippende/scherende beweging ⇒ scheerbeurt, trimbeurt♦voorbeelden:a clip on the jaw • een kaakslag————————clip2II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 (bij)knippen ⇒ afknippen, kort knippen, trimmen; scheren 〈 schapen〉; uitknippen 〈 uit krant, film〉♦voorbeelden:the ticket was clipped to the programme • het kaartje zat met een paperclip aan het programma -
18 lower
adj. lager; onderst--------n. duisternis--------v. lager maken, zachter maken; verminderen, minder maken; kleiner maken; devalueren; kleiner worden; kleineren; beledigen; verdrietig maken; kwaad zijnlower1[ looə] 〈bijvoeglijk naamwoord; vergrotende trap van low〉1 → low low/2 lager (gelegen) ⇒ onder-; van lage(r) orde♦voorbeelden:lower deck • benedendeklower jaw • onderkaak〈 drukwezen〉 lower case • onderkast, kleine letter(s)————————lower21 afnemen ⇒ minder worden, dalen, zakken2 → lour lour/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
Jaw — (j[add]), n. [A modification of chaw, formed under the influence of F. joue the cheek. See {Chaw}, {Chew}.] [1913 Webster] 1. (Anat.) (a) One of the bones, usually bearing teeth, which form the framework of the mouth. (b) Hence, also, the bone… … The Collaborative International Dictionary of English
jaw — jaw·ba·tion; jaw; jaw·less; jaw·break·ing·ly; … English syllables
JAW — bezeichnet: einen Freiburger Rapper, siehe JAW (Rapper) eine deutsche Musikgruppe, siehe JAW (Gruppe) Diese Seite ist eine Begriffsklärung zur Unterscheidung mehrerer mit demselben Wort bezeichneter Begriffe … Deutsch Wikipedia
jaw — [n] bones of chin bone, chops*, jowl, mandible, maxilla, mouth, muzzle*, orifice; concept 392 jaw [v1] talk a lot babble, chat, chatter, gab*, gossip, jabber, lecture, orate, prate, prattle, yak; concepts 51,56 Ant. be quiet jaw [v2] criticize… … New thesaurus
jaw — [jô] n. [ME jowe < OFr joue, cheek] 1. either of the two bones or bony parts that hold the teeth and frame the mouth in most vertebrates: the mandible (lower jaw) is usually hinged and movable, the maxilla (upper jaw) is usually not 2. any of… … English World dictionary
Jaw — Jaw, v. i. [imp. & p. p. {Jawed}; p. pr. & vb. n. {Jawing}.] 1. To scold; to clamor. [Law] Smollett. [1913 Webster] 2. To talk idly, long windedly, or without special purpose. [PJC] … The Collaborative International Dictionary of English
Jaw — Jaw, v. t. To assail or abuse by scolding. [Law] [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
jaw — jaw* {{/stl 13}}{{stl 7}}ZOB. wychodzić – wyjść na jaw {{/stl 7}} … Langenscheidt Polski wyjaśnień
jaw — ► NOUN 1) each of the upper and lower bony structures in vertebrates forming the framework of the mouth and containing the teeth. 2) (jaws) the grasping, biting, or crushing mouthparts of an invertebrate. 3) (jaws) the gripping parts of a wrench … English terms dictionary
jaw — vb upbraid, *scold, rate, berate, tongue lash, bawl, chew out, wig, rail, revile, vituperate Analogous words: censure, denounce, reprobate, reprehend, *criticize, blame, condemn: *reprove, reproach, chide, reprimand, rebuke … New Dictionary of Synonyms
jaw — noun 1 bone that contains teeth ADJECTIVE ▪ bottom, lower ▪ top, upper ▪ firm, strong ▪ clenched … Collocations dictionary