-
41 Griff
〈m.; Griff(e)s, Griffe〉1 handvat ⇒ knop, steel; hengsel, kruk, klink 〈 van een deur〉; zwengel; oor; heft 〈 van een mes〉; gevest 〈 van een degen〉; hals 〈 van een muziekinstrument〉; greep 〈 van een pistool〉♦voorbeelden:einen glücklichen Griff haben • een gelukkige hand hebbenmit etwas, jemandem einen glücklichen, guten Griff tun • met iets, iemand een goede greep, keus doenmit wenigen Griffen, mit einem Griff • in een handomdraai〈 figuurlijk〉 etwas im Griff haben • iets beheersen, onder de knie hebbendie Situation fest im Griff haben • de situatie (stevig) in de hand hebbenjemanden in den Griff bekommen • iemand in zijn greep krijgen, vat op iemand krijgen -
42 Kandare
-
43 Superlativ
Superlativ〈m.; Superlativs, Superlative〉♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 ein Fest der Superlative • een feest waarover je alleen in superlatieven kunt spreken -
44 Wasser
Wasser〈o.; Wassers, Wasser of Wässer〉♦voorbeelden:stehendes Wasser • stilstaand water〈 figuurlijk〉 jemandem das Wasser abgraben • iemand in zijn bestaan bedreigen, iemand het gras voor de voeten wegmaaienWasser abstoßend, abweisend • waterafstotendWasser führend • water afvoerend, met water erinder Fluss führt viel Wasser • er staat veel water in de rivierWasser lassen, 〈 informeel〉sein Wasser abschlagen • wateren, urineren〈 figuurlijk〉 Wasser in die Elbe, in den Rhein, ins Meer tragen • uilen naar Athene, water naar de zee dragendas Wasser schoss ihr in die Augen • haar ogen schoten vol tranen〈informeel; figuurlijk〉 mit allen Wassern gewaschen • van alle markten thuis, uitgekooktein Zimmer mit fließendem Wasser • een kamer met stromend waterein Schiff zu Wasser bringen, lassen • een schip te water latenzu Wasser und zu Land(e) • te land en te water〈informeel; figuurlijk〉 der Vorwurf läuft an ihm ab wie Wasser • dat verwijt raakt zijn koude kleren nietbis dahin läuft noch viel Wasser den Bach, Berg, Rhein hinunter • er zal nog veel water door de Rijn lopen voor het zover is〈 spreekwoord〉 der Krug geht so lange zu Wasser, bis er zerbricht • de kruik gaat zolang te water tot ze breekt -
45 anbieten
anbieten1 (aan)bieden, presenteren ⇒ ter beschikking stellen♦voorbeelden:1 jemandem seine Dienste, Hilfe anbieten • iemand zijn diensten, hulp aanbieden1 voor de hand liggen, in aanmerking komen ⇒ geschikt zijn♦voorbeelden:der Saal bot sich für das Fest an • de zaal was zeer geschikt voor het feest -
46 anstellen
anstellen5 maken, doen ⇒ uitvoeren, ondernemen, uiten♦voorbeelden:ein Experiment, eine Untersuchung anstellen • een experiment, een onderzoek doen, uitvoereneinen Vergleich anstellen • een vergelijking makenVermutungen anstellen • vermoedens uitenmit jemandem ein Verhör anstellen • iemand verhorenwas hast du nun wieder angestellt? • wat heb je nu weer uitgehaald?〈 informeel〉 was soll ich bloß mit dir anstellen! • wat moet ik toch met jou beginnen!♦voorbeelden: -
47 ausrichten
ausrichten4 organiseren, inrichten♦voorbeelden:2 bei jemandem, gegen jemanden nichts ausrichten können • bij iemand, tegen iemand niets kunnen uitrichtendie Meisterschaften ausrichten • de kampioenschappen organiserendie Industrie ist auf den Export ausgerichtet • de industrie is op de export georiënteerdseine Tätigkeit nach einem Ideal ausrichten • zijn activiteiten op een ideaal afstemmen -
48 feiern
-
49 festfressen
festfressen, sich♦voorbeelden: -
50 feststehen
-
51 fügen
fügen♦voorbeelden:zu einem Geschenk noch etwas Wertvolles fügen • aan een geschenk nog iets waardevols toevoegen〈 figuurlijk〉 Dinge zu einem Ganzen fügen • zaken tot een geheel samenvoegen, verbinden3 er wusste es so zu fügen, dass … • hij wist het zo te plooien, schikken, dat …der Zufall fügte es, dass … • het toeval wilde dat …1 zich voegen, zich schikken ⇒ zich aanpassen♦voorbeelden:1 sich jemandes Wünschen fügen • zich naar iemands wensen voegen, schikkensich in sein Schicksal fügen • zich in zijn lot schikken -
52 gestalten
-
53 halb
1 half, voor de helft2 gedeeltelijk ⇒ onvolledig, onvolkomen♦voorbeelden:nichts Halbes und nichts Ganzes sein • vis noch vlees zijnhalb und halb, halbe-halbe machen • in twee gelijke delen verdelen, samsam, fifty-fifty doenmit halber Stimme sprechen • op gedempte toon sprekenauf halbem Wege • halverwegehalb fest • geleiachtigdas ist halb so schlimm • dat is helemaal niet zo ergnur halb bei der Sache sein • er niet voor de honderd procent bij zijn -
54 immer feste
immer fest(e)!vooruit, erop los! -
55 mitbekommen
mitbekommen♦voorbeelden: -
56 ordentlich
ordentlich12 ordelievend, op orde gesteld3 gewoon, volgens de regel♦voorbeelden:ordentlicher Professor • gewoon hoogleraarauf eine ganz ordentliche Weise • op een heel behoorlijke manier————————ordentlich2〈 bijwoord〉♦voorbeelden: -
57 prunken
prunken♦voorbeelden: -
58 rauschen
rauschen1 ruisen, bruisen2 ruisend, bruisend gaan♦voorbeelden:ein rauschendes Fest • een schitterend feest -
59 steif
♦voorbeelden: -
60 umreißen
См. также в других словарях:
Fest — Fêst, er, este, adj. et adv. so zusammen hangend, daß es nicht ohne Mühe getrennt werden kann. 1. Mit andern Körpern. 1) Eigentlich, in welcher Bedeutung es in der Gestalt eines Adverbii am gebräuchlichsten ist; im Gegensatze dessen, was locker… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
fest — fest·schrift; gab·fest; in·fest; in·fest·ment; man·i·fest·able; man·i·fest·er; man·i·fest·ly; man·i·fest·ness; saeng·er·fest; schuet·zen·fest; slug·fest; ok·to·ber·fest; man·i·fest; … English syllables
-fest — ˌfest noun combining form ( s) Etymology: German fest festival, holiday, from Middle High German vest, from Latin festum, from neuter of festus solemn, festal more at feast 1. : festive gathering especially for competition shootingf … Useful english dictionary
Fest — may refer to: *Joachim Fest (1926 2006), German historian and journalist.The term Fest can mean: *Fest is a type of festival. *Fest is an Edinburgh Festival review magazine *Fest is a fictional planet within the Star Wars galaxy.The abbreviation… … Wikipedia
fest — bleiben: sich nicht umstimmen lassen, seinem Vorsatz treu bleiben, nicht ›weich‹ werden, nicht nachgeben.{{ppd}} Etwas festhalten: etwas in der Erinnerung bewahren, etwas notieren, zeichnen, schriftlich fixieren.{{ppd}} Fest angestellt sein … Das Wörterbuch der Idiome
fest — I {{/stl 13}}{{stl 8}}przym. ndm, pot. {{/stl 8}}{{stl 7}} dobrze zbudowany, na schwał, silny, krzepki : {{/stl 7}}{{stl 10}}Fest chłop, baba. {{/stl 10}}{{stl 20}} {{/stl 20}} {{stl 20}} {{/stl 20}}fest II {{/stl 13}}{{stl 8}}przysł., pot.… … Langenscheidt Polski wyjaśnień
fest — (fĕst) n. A gathering or occasion characterized by a specified activity. Often used in combination: a music fest; a chilifest. [From German Fest, festival, from Middle High German fest, from Latin fēstum. See feast.] * * * … Universalium
Fest — Fest: Das seit dem 13. Jh. bezeugte Substantiv (mhd. fest) ist entlehnt aus lat. festum »Fest‹tag›«, dem substantivierten Neutrum des zum Stamm von lat. feriae »Festtage, Feiertage« (vgl. das Lehnwort ↑ Feier) gehörenden Adjektivs lat. festus… … Das Herkunftswörterbuch
-fest — is a new suffix derived from the German word Fest meaning ‘festival, celebration’. It occurred first in AmE in the late 19c in the word gabfest meaning ‘a gathering for talking’ and spread rapidly to produce other words such as talk fest,… … Modern English usage
fest — Adj std. (8. Jh.), mhd. vest(e), ahd. festi, as. festi Stammwort. Außerhalb des Deutschen kein ja Stamm, deshalb liegt vielleicht ein u Stamm zugrunde, also g. * fastu Adj. fest , auch in anord. fastr, ae. fæst, as. fast. Außergermanisch ist… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Fest — Sn std. (13. Jh.), mhd. fest, auch feste f. Entlehnung Entlehnt aus l. fēstum n. Feiertag zu l. fēstus feierlich, der religiösen Feier gewidmet (zu dem unter Feier behandelten lateinischen Wort). Der Plural des lateinischen Wortes ergibt… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache