-
1 anstellen
anstellen5 maken, doen ⇒ uitvoeren, ondernemen, uiten♦voorbeelden:ein Experiment, eine Untersuchung anstellen • een experiment, een onderzoek doen, uitvoereneinen Vergleich anstellen • een vergelijking makenVermutungen anstellen • vermoedens uitenmit jemandem ein Verhör anstellen • iemand verhorenwas hast du nun wieder angestellt? • wat heb je nu weer uitgehaald?〈 informeel〉 was soll ich bloß mit dir anstellen! • wat moet ik toch met jou beginnen!♦voorbeelden: -
2 benennen
-
3 berufen
berufen12 bevoegd, deskundig♦voorbeelden:1 〈 spreekwoord〉 viele sind berufen, aber wenige auserwählt • velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren————————berufen21 benoemen, aanstellen♦voorbeelden:¶ berufe es nicht! • klop het maar af! -
4 bestallen
bestallen1 benoemen, aanstellen -
5 bestellen
bestellen3 zeggen, meedelen, laten weten4 aanstellen, benoemen5 doen, overbrengen♦voorbeelden:es kam wie bestellt • het kwam als geroepen〈 informeel〉 er sah aus wie bestellt und nicht abgeholt • hij stond er wat uit zijn lood geslagen bij5 bestelle ihm schöne, meine Grüße! • doe hem de groeten (van mij)!¶ du hast hier nichts zu bestellen! • je hebt hier niets te zeggen, vertellen! -
6 designieren
-
7 einsetzen
einsetzenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 inzetten, zetten in♦voorbeelden: -
8 ernennen
-
9 kreieren
-
10 nominieren
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский