-
21 been
3 [bot; stof waaruit botten bestaan] os 〈m.〉4 [gebeente] os 〈 meervoud〉♦voorbeelden:dat paard staat hoog op de benen • ce cheval a de longues jambesop het verkeerde been gezet worden • être pris à contre-piedmet het verkeerde been uit bed gestapt zijn • s'être levé du pied gauche〈 figuurlijk〉 iemand tegen het zere been schoppen • toucher qn. au vifeen been breken • se casser la jambede benen nemen • prendre ses jambes à son coumijn been slaapt • j'ai des fourmis dans les jambesde benen strekken • se dégourdir les jambesmet zijn been trekken • tirer la jambeal de hele dag op de been zijn • être sur pied toute la (sainte) journéeer was veel volk op de been • il y avait beaucoup de mondeik kan niet meer op mijn benen staan • je ne tiens plus sur mes jambesiemand weer op de been helpen • remettre qn. sur piedvast op z'n benen staan • être d'aplombslecht ter been zijn • avoir de mauvaises jambeszijn benen uit zijn lijf lopen • se démenerik heb geen benen meer om op te staan • je n'ai plus de jambesbenen als een ooievaar hebben • être monté sur des échasses〈 spreekwoord〉 het zijn sterke benen die de weelde kunnen dragen • ±il faut de plus grandes vertus pour soutenir la bonne fortune que la mauvaise -
22 bocht
I 〈de〉♦voorbeelden:een scherpe bocht • un virage serréuit de bocht vliegen • manquer le virage♦voorbeelden:'t is bocht • c'est infect -
23 de vijand moest wijken
de vijand moest wijken -
24 de wijste zijn
de wijste zijn -
25 door de bocht gaan
door de bocht gaan -
26 door de knieën gaan
door de knieën gaan -
27 doorgang verlenen
doorgang verlenen -
28 doorgang
♦voorbeelden: -
29 duimbreed
-
30 gaan
4 [begrepen zijn in] entrer (dans)5 [+ over][tot onderwerp hebben] traiter (de)♦voorbeelden:laten we naar de kamer hiernaast gaan • passons à côtégaan liggen • se coucherhet gaat regenen • il va pleuvoirgaan slapen • aller dormirgaan staan • se mettre deboutgaan zitten • s'asseoirertussenuit gaan • changer d'airervantussen gaan • filer〈 figuurlijk〉 er gaat niets boven … • rien ne vaut …deze weg gaat door het bos • ce chemin traverse le boisin de oppositie gaan • passer à l'oppositionin de handel gaan • se lancer dans le commercein de politiek gaan • se lancer dans la politiquedeze weg gaat naar de stad • cette route conduit à la villezijn blik over iets laten gaan • laisser courir son regard sur qc.zijn gedachten over iets laten gaan • réfléchir sur qc.hoe laat gaat de trein? • à quelle heure le train part-il?zullen we gaan? • on y va?daar gaat ie dan • c'est parti, mon kikizij gaan uit elkaar • ils vont se séparerdat boek ging voor ƒ 20,- • ce livre partit pour 20 florinser gaan zes glazen uit een fles • une bouteille contient six verreswaar gaat dat boek over? • de quoi parle ce livre?of dat zal gaan weet ik niet • je ne sais pas si ce sera possiblelijdt hij veel pijn? dat gaat • souffre-t-il beaucoup? ça vaeraan gaan • y passerde zaken gaan goed • les affaires marchent biendat gaat zomaar niet • cela ne se passe pas comme çahet werk gaat slecht • le travail avance maldat gaat vanzelf • cela va tout seulin het zwart gekleed gaan • être en noirmet iemand gaan • être le petit ami, la petite amie de qn.daar gaat het om • tout est làzij gaat over de typekamer • elle est la responsable des dactyloshij gaat voor rijk door • il passe pour richezich te buiten gaan aan • s'adonner àom kort te gaan • brefdaar ga je! • à la tienne!→ link=bel belII 〈 onpersoonlijk werkwoord〉1 [gesteld zijn; geschieden] aller3 [+ om][als doel hebben] s'agir♦voorbeelden:hoe gaat het (met u)? • comment ça va?het gaat nogal • ça va comme ci comme çahet gaat slecht met de zaken • les affaires vont malzo gaat het nu altijd • c'est toujours la même chosehet gaat • ça va -
31 geen duimbreed wijken
geen duimbreed wijken -
32 geen strobreed wijken
geen strobreed wijken -
33 geen voet wijken
geen voet wijken -
34 grilligheid
♦voorbeelden:2 aan iemands grilligheden toegeven • céder aux caprices de qn. -
35 het been stijf houden
het been stijf houden -
36 hij is ten slotte voor de druk gezwicht
hij is ten slotte voor de druk gezwichtDeens-Russisch woordenboek > hij is ten slotte voor de druk gezwicht
-
37 iemand door smeekbeden vermurwen
iemand door smeekbeden vermurwenfaire céder qn. par des supplicationsDeens-Russisch woordenboek > iemand door smeekbeden vermurwen
-
38 iemand voor laten gaan
-
39 iemand voorrang geven
iemand voorrang gevencéder le passage à qn. -
40 iemand zijn plaats afstaan
iemand zijn plaats afstaancéder sa place à qn.
См. также в других словарях:
céder — [ sede ] v. <conjug. : 6> • 1377; lat. cedere « s en aller » I ♦ V. tr. 1 ♦ Abandonner, laisser à qqn. ⇒ concéder, donner, livrer, passer, pop. refiler, transmettre. Céder sa place, son tour à qqn. Céder un objet auquel on tient. Loc. Céder … Encyclopédie Universelle
ceder — CEDER. v. a. Laisser, abandonner à quelqu un. Céder sa place à un autre. Céder le pas, le haut du pavé. f♛/b] On dit, Céder ses droits, céder ses prétentions, pour dire, Les transporter au profit de quelqu un: et on dit dans le même sens, Céder… … Dictionnaire de l'Académie Française 1798
ceder — CEDER. v. a. Laisser, transporter. Ceder sa place à un autre. ceder son droit, ses pretentions. ceder une dette. ceder le pas, le haut du pavé. Il se met quelquefois absolument, & signifie, Se relascher, se rendre, se soûmettre. Il faut ceder.… … Dictionnaire de l'Académie française
Ceder — pinus cedrus). Dieser König der Bäume, ausgezeichnet durch seinen schlanken Wuchs, durch seine riesige Höhe, durch sein 2000jähriges Alter, von dessen wohlriechendem Holze der Tempel Salomo s erbaut war, nennt den heiligen Boden des Berges… … Damen Conversations Lexikon
ceder — verbo transitivo 1. Dejar o dar (una persona) [una cosa] a [otra persona] voluntariamente: Este chico es muy educado, me ha cedido el asiento. verbo intransitivo … Diccionario Salamanca de la Lengua Española
ceder — Se conjuga como: temer Infinitivo: Gerundio: Participio: ceder cediendo cedido Indicativo presente imperfecto pretérito futuro condicional yo tú él, ella, Ud. nosotros vosotros ellos, ellas, Uds. cedo cedes cede cedemos cedéis ceden cedía… … Wordreference Spanish Conjugations Dictionary
ceder — a cedeu aos rogos da mãe. ceder em não cedeu em nada … Dicionario dos verbos portugueses
ceder — Ceder, et transporter quelque heritage, Fundum alicui transcribere. Ceder à aucun, Je te cede, Tibi priores partes tribuo, Cedo tibi, Concedo tibi … Thresor de la langue françoyse
Ceder [1] — Ceder (Larix cedrus), immer grünender Baum, erreicht ein Alter von 1000 Jahren. Bes. schön wird er auf dem Libanon (Cedern vom Libanon) angetroffen, wo sich noch jetzt uralte C n von majestätischem Ansehn finden. Russeger sagt u.a. von ihnen:… … Pierer's Universal-Lexikon
Ceder [2] — Ceder, Hühnerkrankheit, die bei anhaltend strenger Kälte od. von kalten Ställen ensteht. Man erkennt sie am Röcheln, schleimigem Ausflusse der Nase, Traurigkeit, Mangel an Freßlust, wässerigen trüben Augen u. Convulsionen der Haushühner.… … Pierer's Universal-Lexikon
Ceder — Ceder, s. Zeder und Cedrus … Meyers Großes Konversations-Lexikon