-
1 jambe
-
2 onderbeen
jambe -
3 poot
jambe, patte, pied -
4 been
3 [bot; stof waaruit botten bestaan] os 〈m.〉4 [gebeente] os 〈 meervoud〉♦voorbeelden:dat paard staat hoog op de benen • ce cheval a de longues jambesop het verkeerde been gezet worden • être pris à contre-piedmet het verkeerde been uit bed gestapt zijn • s'être levé du pied gauche〈 figuurlijk〉 iemand tegen het zere been schoppen • toucher qn. au vifeen been breken • se casser la jambede benen nemen • prendre ses jambes à son coumijn been slaapt • j'ai des fourmis dans les jambesde benen strekken • se dégourdir les jambesmet zijn been trekken • tirer la jambeal de hele dag op de been zijn • être sur pied toute la (sainte) journéeer was veel volk op de been • il y avait beaucoup de mondeik kan niet meer op mijn benen staan • je ne tiens plus sur mes jambesiemand weer op de been helpen • remettre qn. sur piedvast op z'n benen staan • être d'aplombslecht ter been zijn • avoir de mauvaises jambeszijn benen uit zijn lijf lopen • se démenerik heb geen benen meer om op te staan • je n'ai plus de jambesbenen als een ooievaar hebben • être monté sur des échasses〈 spreekwoord〉 het zijn sterke benen die de weelde kunnen dragen • ±il faut de plus grandes vertus pour soutenir la bonne fortune que la mauvaise -
5 beenbreuk
2 [m.b.t. een been] fracture de la jambe♦voorbeelden: -
6 beentje
♦voorbeelden:iemand beentje lichten • faire un croc-en-jambe à qn. -
7 onderbeen
♦voorbeelden:een schop tegen het onderbeen • un coup de pied dans le tibia -
8 been
-
9 broekspijp
vjambe f (d'un pantalon) -
10 kunstbeen
ojambe f artificielle -
11 pijp
-
12 scheenbeen
otibia m, devant m de la jambe -
13 afzetten
1 [afnemen en ergens neerzetten] enlever2 [buiten werking stellen] arrêter3 [amputeren] amputer4 [oplichten] escroquer (qc. à qn.)5 [afscheiden] clôturer6 [van, tegen iets afduwen] repousser7 [uit zijn ambt ontzetten] destituer8 [op enige afstand plaatsen] écarter9 [laten uitstappen] déposer11 [omboorden] galonner (de)♦voorbeelden:het geweer afzetten • reposer son fusilhet huis was door de politie afgezet • la maison était cernée par la police〈 figuurlijk〉 zich afzetten tegen (iets, iemand) • s'insurger contre (qc., qn.)zich afzetten • prendre appelkwellende gedachten van zich afzetten • chasser les idées noires de son esprit1 [snel afkomen] se jeter2 [voor een sprong] prendre appel♦voorbeelden:1 op iemand komen afzetten • foncer sur qn.er kwam een massa sneeuw van de berghelling afzetten • une masse de neige dévala de la pente -
14 beenworp
-
15 breken
1 [algemeen] casser2 [een einde maken aan] briser3 [schenden] manquer (à)♦voorbeelden:iemand de benen breken • briser les os à qn.hij heeft een fles gebroken • il a cassé une bouteilledit breekt mij het hart • cela me brise le coeureen zegel breken • briser un sceauhet breken • le fait de casseriemands wil breken • briser la volonté de qn.het breken • la rupturehet breken • la ruptureeen vrije dag breekt de week • un jour de congé coupe la semaine1 [stukgaan] se casser2 [een doorgang, scheiding forceren] percer3 [m.b.t. een jongensstem] muer4 [m.b.t. stralen] se réfracter♦voorbeelden:de lucht breekt • le ciel s'éclaircitde ruit is gebroken • le carreau est casséde golven breken tegen de kust • les vagues se brisent sur la côte5 met iemand breken • rompre avec qn.met een gewoonte breken • rompre avec une habitude→ link=ijs ijs -
16 broekspijp
-
17 daar zal ik vet van worden!
-
18 de pijn schiet door zijn been
de pijn schiet door zijn been -
19 de zoom van een broekspijp
de zoom van een broekspijp -
20 dweilen met de kraan open
См. также в других словарях:
jambe — [ ʒɑ̃b ] n. f. • 1080; bas lat. gamba « jarret du cheval, patte »; gr. kampê I ♦ 1 ♦ Anat. Partie de chacun des membres inférieurs de l homme, qui s étend du genou au pied. L articulation du genou réunit la cuisse à la jambe. Os de la jambe. ⇒… … Encyclopédie Universelle
jambé — jambe [ ʒɑ̃b ] n. f. • 1080; bas lat. gamba « jarret du cheval, patte »; gr. kampê I ♦ 1 ♦ Anat. Partie de chacun des membres inférieurs de l homme, qui s étend du genou au pied. L articulation du genou réunit la cuisse à la jambe. Os de la jambe … Encyclopédie Universelle
jambe — JAMBE. s. f. Partie du corps de l animal qui est depuis le genou jusqu au pied. La jambe d un homme. la jambe d un cheval, d un boeuf, d un oiseau, &c. grosse jambe. jambe menuë. petite jambe. jambe courte. jambe bien faite. belle jambe. jambe… … Dictionnaire de l'Académie française
jambe — Jambe, proprement c est la partie de l homme, et de toute beste, depuis le montant ou cheville du pied, jusques au genouil ou jarret, Tibia, Le Picard, comme aussi fait le Languedoc et nations adjacentes, dit gambe, du mot Grec… … Thresor de la langue françoyse
jambé — jambé, ée (jan bé, bée) adj. Qui a la jambe faite d une certaine façon. Il est bien jambé, mal jambé. ÉTYMOLOGIE Jambe … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
Jambe — Jambe, ein metrisch zweisylbiger Versfuß, aus einer kurzen und einer langen Sylbe bestehend, so daß die kurze allemal voran geht ( ). Da auf diese Weise der Nachdruck stets auf der zweiten Sylbe ruht, eignet er sich vorzüglich zu Dichtungen, in… … Damen Conversations Lexikon
Jambe [1] — Jambe (spr. J ambe), Tochter des Pan u. der Ekcho, aus Thracien, Magd im Hause des Keleos in Eleusis. Als Demeter beim Suchen der Persephone nach Eleusis kam, wußte J. die Traurige durch Scherz zu erheitern; seitdem lachten die Weiber bei den… … Pierer's Universal-Lexikon
Jambe [2] — Jambe (Metr.), s. Jambus … Pierer's Universal-Lexikon
Jambe [3] — Jambe (fr., spr. Schangp), 1) Bein, Fuß; 2) Fensterpfeiler; 3) hölzerne Stütze bei Trägern u. Rahmen … Pierer's Universal-Lexikon
JAMBE — muliercula quaedam meranirae ancilla, uti tradit Philochorus. Panos et Echûs filia, quae cum Cererem maestam videret, ridiculas narratiunculas, et sales Iambico metro, ad commovendam Deam ad risum, et ad sedandum dolorem interponebat. Nicander in … Hofmann J. Lexicon universale
jambe — (jan b ) s. f. 1° Partie du corps humain, ou, dans le langage anatomique, partie du membre abdominal qui s étend depuis le genou jusqu au pied. La jambe est formée de deux os : l un, plus gros, le tibia ; l autre, plus grêle, le péroné, placé… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré