-
1 voordragen
deklamá; proponéDicionário Português-Holandês e Holandês-Português > voordragen
-
2 to give a recital
voordragen -
3 to propose
voordragenvoorstellen -
4 to recommend
voordragenvoorstellen -
5 nominate
-
6 present
adj. aanwezig; ; tegenwoordig; heden--------n. aanwezigheid; tegenwoordige tijd--------n. cadeau, geschenk--------v. voordragen; uitreiken, toekennen; aanbieden; opdragenpresent1[ preznt] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 geschenk ⇒ cadeau, gift♦voorbeelden:for the present • voorlopig————————present2[ prizzent] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————present3[ preznt]♦voorbeelden:in the present case • in dit/onderhavig geval3 present participle • onvoltooid/tegenwoordig deelwoordpresent perfect • voltooid tegenwoordige tijdpresent tense • tegenwoordige tijdII 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉♦voorbeelden:present at • aanwezig bij/op————————present41 voorstellen ⇒ introduceren; voordragen3 (ver)tonen ⇒ ten toon spreiden, blijk geven van4 aanbieden ⇒ schenken, uitreiken♦voorbeelden:present a show • een show presenteren3 present no difficulties • geen problemen bieden/opleverenpresent someone with a price • iemand een prijs uitreikenyour remarks present me with a problem • je opmerkingen stellen me voor een probleem5 present arms! • presenteer geweer!present oneself for an examination • voor een examen opgaana new chance presents itself • er doet zich een nieuwe kans voor -
7 put forward
naar voren brengen, voorstellen; voordragen (voor funktie); vooruit zetten van klok; vervroegen, eerder doen plaats vindenput forward, 〈in betekenis 4 ook〉 put ahead -
8 débiter
débiter [deebietee]〈 werkwoord〉3 in het klein verkopen ⇒ slijten, aan de man brengen6 (af)leveren ⇒ aanvoeren, produceren♦voorbeelden:1 débiter un compte de • een rekening debiteren met, voorv1) debiteren2) zagen, knippen, hakken3) slijten, (in het klein) verkopen5) voordragen6) produceren -
9 déclamer
déclamer [deeklaamee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 declameren ⇒ voordragen, reciterenv1) afgeven (op)2) oreren3) voordragen -
10 diction
diction [dieksjõ]〈v.〉1 dictie ⇒ wijze van spreken, van voordragen♦voorbeelden:diction très nette • erg duidelijke uitspraakf -
11 dire
dire1 [dier]〈m.〉♦voorbeelden:au(x) dire(s) de, selon le(s) dire(s) de • volgens————————dire2 [dier]4 opzeggen ⇒ voordragen, voorlezen♦voorbeelden:que veut dire cette phrase? • wat betekent deze zin?vouloir dire • bedoelenceci dit • na dit te hebben gezegden dire de belles • gekke dingen zeggenson visage me dit qc. • zijn gezicht komt me bekend vooron dit que • het gerucht doet de ronde datc'est moi qui vous le dis • dat verzeker ik uà qui le dites vous? • zeg dat wel!ne rien dire qui vaille • niets goeds voorspellenrien à dire, il n'y a pas à dire • daar valt niets tegen in te brengenc'est tout dire • daarmee is alles gezegdpour tout dire • in één woordtu l'as dit! • gelijk heb je!pour ainsi dire, autant dire • als het wareaussitôt dit que fait, aussitôt dit, aussitôt fait • zo gezegd zo gedaanvous avez beau dire • al je argumenten ten spijtc'est beaucoup dire • dat is overdrevenil ne croit pas si bien dire • hij weet niet hoe waar het isje vous l'avais bien dit • ik had je gewaarschuwdc'est bientôt, vite dit • dat is gemakkelijk gezegddites donc • zeg(cela) soit dit en passant • dit terzijdecela en dit long • dat zegt genoegpour mieux dire • beter nogdire pis que pendre de qn. • erg kwaad spreken over iemandproprement dit • eigenlijkvous m'en direz tant! • zit dat zó!, u kunt me nog meer vertellen!à vrai dire • eigenlijksoit dit entre nous • onder ons gezegdsans mot dire • in stiltecela va sans dire • dat spreekt vanzelfil ne sera pas dit que • ik zal niet dulden datc'est dire si • je ziet hoe(zeer)qui l'eût dit? • wie had dat gedacht?et dire que • en dan te bedenken daton dirait que • het lijkt wel of4 dire la messe • de mis zeggen, lezen1 bij, tot zichzelf zeggen, denken♦voorbeelden:1. mbewering, oordeel2. v1) zeggen2) bevelen3) besluiten4) denken, menen5) voordragen6) weergeven3. se direv1) bij/tot zichzelf zeggen3) zich noemen -
12 réciter
-
13 декламировать
declameren, voordragen -
14 выдвигать
vgener. uithalen, uitschuiven, voordragen (кандидата), inbrengen (обвинение), pousseren -
15 выразительно читать
Russisch-Nederlands Universal Dictionary > выразительно читать
-
16 декламировать
vgener. opzeggen, voordragen, declameren, reciteren -
17 декламировать стихи
vRussisch-Nederlands Universal Dictionary > декламировать стихи
-
18 докладывать о
vgener. voordragen (чём-л.) -
19 представлять
v1) gener. inleven, (кого-то) pleiten, afschilderen, onderstellen (ñåáå), opvoeren, overleggen (документы), presenteren, voorleggen, voorstellen (кого-л., что-л.), afbeelden, affecteren, bijbrengen (довод, свидетельство), de mogelijkheid bieden, inleiden (человека), uitbeelden, uithalen, verbeelden, vertegenwoordigen, vertonen, voordragen (к должности), voorstaan (интерес), zich inbeelden (ñåáå)2) law. (документ) gelegd3) theatre. vertolken4) busin. (в бухг. отчётности) verwerken -
20 читать
vgener. lezen, opzeggen, aflezen (показания прибора), voordragen, voorlezen (кому-л.)
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Пенджабский
- Русский
- Французский
- Шведский
voordragen
Страницы