-
1 inperken
-
2 inperken
♦voorbeelden:1 de uitgaven inperken • restrict/curtail expenditure(s) -
3 inperken
ограничить, сократить, урезать, уменьшить* * *гл.общ. ограничивать, сокращать, уменьшать -
4 inperken
einengen -
5 het inperken van de vrijheid
het inperken van de vrijheid -
6 de uitgaven inperken
de uitgaven inperkenrestrict/curtail expenditure(s)Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de uitgaven inperken
-
7 dam
n. (stuw)dam--------v. inperken, afdammendam1[ dæm] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 barrière ⇒ belemmering, hinderpaal————————dam2〈werkwoord; dammed〉♦voorbeelden: -
8 ограничивать
v1) gener. beknibbeien, bepalen, afperken, begrenzen, beperken, inkrimpen, inperken, limiteren2) liter. inkorten3) econ. contingenteren -
9 сокращать
v1) gener. beknibbeien (заработную плату), decimeren, inkorten, terugbrengen, verkorten, afkorten, afvloeien (служащих и т.п.), bekorten, beperken (о расходах), besnoeien (текст), bezuinigen (расходы), couperen, inkrimpen, inperken, korten, minderen, reduceren, verminderen2) math. herleiden -
10 уменьшать
vgener. minderen, reduceren, remitteren, verkleinen, verminderen, aftarnen, aftornen, besnoeien, inkrimpen, inperken, korten, temperen (ñâåò) -
11 beperken
I.begrenzenII.beschränkenIII.[begrenzen]einschränkenIV.[minder maken, inperken]limitierenV.[minder maken]einengen -
12 cut down
adj. afsnijding,korter maken,lager maken (van prijzen)--------v. minderen; goedkopercut down1 minderen♦voorbeelden:1 you smoke too much, try to cut down a bit • je rookt te veel, probeer wat te minderenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 kappen ⇒ omhakken/houwen, vellen3 inperken ⇒ beperken, verminderen♦voorbeelden:cut down one's enemy • zijn vijand vellen/neersabelen3 cut down one's expenses • zijn bestedingen/uitgaven beperken -
13 dam in
dam in -
14 fence in
fence in -
15 fence
n. omheining, schutting, hek; sport van zwaardvechten; heler; vermogen te debatteren; iemand die gestolen goederen verkoopt; vertikaal obstakel in showspringen (Sport)--------v. zwaard vechten, schermen; een hek bouwen, iets afzetten d.m.v. een hek; beschermen (d.m.v. een hek); ontwijken (van een vraag)fence1[ fens] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 hek ⇒ omheining, afscheiding2 heler♦voorbeelden:————————fence2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 omheinen♦voorbeelden: -
16 stint
n. toebedeelde portie; werk, taak; periode dat men ergens werkte--------v. beperken, karig toemeten; beknibbelen, bekrimpen, karig zijn metstint1[ stint] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 portie ⇒ karwei(tje), taak♦voorbeelden:————————stint2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:2 stint oneself/someone of food • zichzelf/iemand karig voedsel toebedelen -
17 limiter
-
18 ограничивать
v1) gener. beknibbeien, bepalen, afperken, begrenzen, beperken, inkrimpen, inperken, limiteren2) liter. inkorten3) econ. contingenteren -
19 сокращать
v1) gener. beknibbeien (заработную плату), decimeren, inkorten, terugbrengen, verkorten, afkorten, afvloeien (служащих и т.п.), bekorten, beperken (о расходах), besnoeien (текст), bezuinigen (расходы), couperen, inkrimpen, inperken, korten, minderen, reduceren, verminderen2) math. herleiden -
20 уменьшать
vgener. minderen, reduceren, remitteren, verkleinen, verminderen, aftarnen, aftornen, besnoeien, inkrimpen, inperken, korten, temperen (ñâåò)
Страницы
- 1
- 2