-
1 shell
n. schelp; schild, schil; omhulsel (ook in computers); bescherming, pantsering; huls; projektiel, granaat; kogel; (in computers) omhulsel--------v. schillen, doppen, pellen, ontbolsteren; beschieten; dokken,schuiven, schokkenshell1[ sjel]1 〈 benaming voor〉 hard omhulsel ⇒ schelp; slakkenhuis; dop, schaal; schulp; rugschild, dekschild; cocon♦voorbeelden:1 come out of one's shell • loskomen, ontdooiengo/retire into one's shell • in zijn schulp kruipen————————shell2〈 werkwoord〉1 van zijn schil ontdoen ⇒ schillen, doppen, pellen2 beschieten ⇒ onder vuur nemen, bombarderen→ shell out shell out/ -
2 blinkers
-
3 go
n. Japans bordspel voor twee personen in ruiten verdeeld door 19 horizontale en 19 vertikale lijnen--------n. poging; enthousiasme; activiteit (spreektaal)--------v. lopen, gaan; gaan (rijden); aankomen; wordengo11 poging3 pit ⇒ fut, energie4 aanval♦voorbeelden:have a go doing something • iets proberen te doen2 at/in one go • in één klap, in één keerhave a go at • een aanval doen op; uitvallen tegen, van leer trekken tegen¶ be all the go • in de mode zijn, erg in trek zijnmake a go of it • er een succes van makenit 's all go • het is een drukte van je welste(up)on the go • in de weer, in volle actie(it 's) no go • het kan niet, het lukt nooit→ near near/————————go21 goed functionerend ⇒ in orde, klaar♦voorbeelden:————————go31 gaan ⇒ starten, vertrekken; beginnen, aanvatten, aanvangen2 gaan ⇒ voortgaan, lopen, reizen12 vooruitgaan ⇒ vorderen, opschieten18 verdwijnen ⇒ wijken, afgeschaft worden, afgevoerd worden23 beschikbaar/voorhanden zijn♦voorbeelden:go fetch! • zoek!, apporte! 〈 tegen hond〉go to find someone • iemand gaan zoekengo fishing • uit vissen gaanleave go of • loslaten, laten gaanlook where you are going! • kijk uit je doppen!〈 informeel〉 don't go saying that! • zeg dat nou toch niet!go shopping • gaan winkelenwho goes there? • wie daar? 〈 vraag naar wachtwoord〉go aside • opzij gaan, zich even terugtrekkengo near to do/doing something • iets bijna doengo on an errand • een boodschap (gaan) doengo on a journey • op reis gaango on the pill • aan de pil gaango on the stage • bij het toneel gaanready, steady, go! • klaar voor de start? af!2 go by air/car • met het vliegtuig/de auto reizengo for a walk • een wandeling maken1the forks go in the top drawer • de vorken horen in de bovenste la1where do you want this cupboard to go? • waar wil je deze kast hebben?3plus any cash that was going • plus wat voor geld er maar beschikbaar wasgo aboard • aan boord gaango abroad • naar het buitenland gaango straight • rechtop lopengo along that way • die weg nemen/volgengo from bad to worse • van kwaad tot erger vervallenthe difference goes deep • het verschil is erg grootgo in fear of one's life • voor zijn leven vrezenas things go • in vergelijking, in het algemeengo armed • gewapend zijnit will go hard with him • het zal erg moeilijk voor hem wordenhow are things going? • hoe gaat het ermee?how is work going? • hoe staat het met het werk?go slow • een langzaam-aan-actie houdenthe tune goes like this • het wijsje kt als volgt10 go well • goed aflopen, goed komen11 how did the exam go? • hoe ging het examen?go in someone's favour • in iemands voordeel uitvallenwhat he says goes • wat hij zegt, gebeurt ook12 how is the work going? • hoe vordert het (met het) werk?go unpunished • ongestraft wegkomengoing!, going!, gone! • eenmaal! andermaal! verkocht!16 go on • besteed worden/gespendeerd worden aanmy complaints went unnoticed • mijn klachten werden niet gehoordthe cook must go • de kok moet gaanhe paid as he went • hij betaalde directit only goes to show • zo zie je maargo (a-)begging • geen aftrek vinden, niet gewild zijnif these things are going begging I'll take them • als niemand (anders) ze wil, neem ik ze wel〈Brits-Engels; informeel〉 go and do something • iets gaan doen; zo maar even iets doen; zo dwaas zijn iets te doenlet oneself go • zich laten gaan, zich ontspannen; zich verwaarlozenanything goes • alles is toegestaanhe kept going like this • hij deed telkens zogo carefully • heel bedachtzaam/behoedzaam te werk gaango easy • het rustig(er) aan (gaan) doengo easy with • aardig/vriendelijk zijn tegen〈 informeel〉 here goes! • daar gaat ie (dan)!〈 informeel〉 here we go again • daar gaan we weer, daar heb je het weerthere it goes • weg, foetsie; kapotgo wrong • een fout maken, zich vergissen; fout/mis gaan, de mist in gaan; 〈 informeel〉stuk gaan, het begeven 〈 van apparaat〉; het verkeerde pad opgaan→ go about go about/, go across go across/, go after go after/, go against go against/, go ahead go ahead/, go along go along/, go around go around/, go at go at/, go away go away/, go back go back/, go beyond go beyond/, go by go by/, go down go down/, go far go far/, go for go for/, go forward go forward/, go in go in/, go into go into/, go off go off/, go on go on/, go out go out/, go over go over/, go round go round/, go through go through/, go to go to/, go together go together/, go under go under/, go up go up/, go with go with/, go without go without/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:go the same way • dezelfde kant opgaango the shortest way • de kortste weg nemen¶ go it alone • iets/het helemaal alleen doengo it strong • er hard tegenaan gaan; overdrijven, het er dik op leggen♦voorbeelden:go absent • afwezig blijvengo bad • slecht worden, bedervengo blind • blind wordengo broke • al zijn geld kwijtrakengo cold • koud wordengo hot and cold • het (afwisselend) warm en koud krijgengo hungry • honger krijgengo ill/sick • ziek wordenthe milk went sour • de melk werd zuurgoing fifteen • bijna vijftien (jaar), naar de vijftien toe -
4 hull
n. schip, dop; omhulsel; casco, romp (v. schip)--------v. pellenhull1[ hul] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————hull2〈 werkwoord〉 -
5 husk
n. schil, bolster, dop, kaf; hulsel--------v. schillen, doppen, pellenhusk1[ husk] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————husk2〈 werkwoord〉 -
6 look where you are going!
look where you are going!kijk uit je doppen! -
7 pod
n. betaling op tijd van bezorgingpod1[ pod] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 peul(enschil) ⇒ (peul)dop, huls→ like like/————————pod2〈 podded〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
8 shuck
n. schil--------v. iets schillen, pellen, de schil verwijderenshuck1[ sjuk] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 〈voornamelijk Amerikaans-Engels; benaming voor〉 omhulsel ⇒ peul, dop 〈 van vrucht〉; schaal, schelp 〈 van oester〉————————shuck2〈 werkwoord〉 -
9 top and tail
afhalen, doppen -
10 top
adj. bovenste--------n. bovenkant; bergtop, hoogtepunt, apex; bedekking, deksel, kap;--------v. overtreffen, uitmunten, zich verheffen boven; toppentop1[ top] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 bovenstuk/kant ⇒ tafelblad; bergtop; boomtop; kap 〈 van kinderwagen, auto enz.〉; dop 〈 van fles, vulpen〉; top(je) 〈 kledingstuk〉; bovenleer 〈 van schoen〉; deksel; kroonkurk; room 〈 op melk〉; bovenrand 〈 van bladzijde〉3 beste/belangrijkste 〈van klas/organisatie〉♦voorbeelden:at the top of his career • op het hoogtepunt van zijn carrièrefrom top to toe • van top tot teen(shout) at the top of one's voice • luidkeels (schreeuwen)come to the top, reach the top • de top bereiken(sit) at the top (of the table) • aan het hoofd (van de tafel zitten)on top • boven(aan)3 be/come out (at the) top of the form/school • de beste van de klas/school zijn(feel) on top of the world • (zich) heel gelukkig (voelen)come out on top • overwinnenget on top of something • iets de baas wordenthe problems got on top of him • de problemen werden hem te veelkeep on top of • de baas blijvensleep like a top • slapen als een oson top of his salary • boven op zijn salarison top of that • daar komt nog bij, bovendien→ big big/————————top2♦voorbeelden:top leader • topleidertop prices • hoogste prijzenat top speed • op topsnelheid————————top3〈werkwoord; topped〉♦voorbeelden:topped with • met een top vanto top it all • tot overmaat van ramp5 top and tail • afhalen, doppen -
11 bottle opener
n. instrument gebruikt om doppen of kurken van de fles te halen, flessenopener -
12 self-responsible
adj. zelf-verantwoordelijk, in staat zijn eigen boontjes te doppen zonder hulp van buitenaf -
13 shell an egg
ei doppen
См. также в других словарях:
Doppen — u. Dopper, so v.w. Aichen u. Aichmeister (s.d.) … Pierer's Universal-Lexikon
Doppen — Doppen, in Süddeutschland s.v.w. Quark … Kleines Konversations-Lexikon
Döppen — Bochum, NRW • Augen … Plattdeutsch-Hochdeutsch
doppen — [dobbm] pochen, pulsieren (in einer Wunde; der Finger doppt ganz greislich...) … Bayrische Wörterbuch von Rupert Frank
Casa Doppen — (Вильямартин,Испания) Категория отеля: 3 звездочный отель Адрес: 03185 Вильямартин, Испа … Каталог отелей
Holiday home Doppen Jerup — (Jerup,Дания) Категория отеля: Адрес: 9981 Jerup, Дания … Каталог отелей
Edelsteinschleiferei — Edelsteinschleiferei, die Technik, den Edelsteinen, die in rohem und kristallisiertem Zustand selten ihre ganze Schönheit nach Glanz, Farbe und Lichtbrechung zeigen, glatte, polierte künstliche Flächen zu geben. Diese Flächen sind entweder… … Lexikon der gesamten Technik
dopsen — dọp|sen <sw. V.; ist [zu landsch. doppen = flüchtig berühren (vom aufprallenden Gummiball), vgl. ↑ tupfen] (landsch.): aufprallen u. hochspringen: der Gummiball dopst nicht richtig. * * * dọp|sen <sw. V.; ist [zu landsch. doppen =… … Universal-Lexikon
Ei — 1. A Ei es schnell gelêt, aber nit schnell ausgebrüt. (Nassau.) 2. Aier sind airen gleich. – Gruter, III, 3. 3. Alte Eier, alte Freier, alter Gaul sind gewöhnlich faul. – Simrock, 1886; Körte, 1269. Eine Anzahl (16) Sprichwörter und… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Düppen — Henkelmänner, ausgestellt im Deutschen Schuhmuseum Hauenstein Ein Henkelmann (oder auch Döppen) ist ein heute eher ungebräuchlicher Behälter aus Blech (teilweise Emaille), in dem früher arbeitende Menschen ihr Essen verpackten, um es zum… … Deutsch Wikipedia
Henkelmann — Henkelmänner, ausgestellt im Deutschen Schuhmuseum Hauenstein … Deutsch Wikipedia