-
1 Bau
Bau1〈m.; Bau(e)s〉5 〈 soldaten(taal)〉arrestgebouw, arrestlokaal♦voorbeelden:im, in Bau sein • in aanbouw, aanleg zijnzum Bau, auf den Bau gehen • de bouw ingaan¶ Leute vom Bau • mannen van 't vak, vakgenoten————————Bau2〈m.; Bau(e)s, Bauten〉1 gebouw, bouwwerk————————Bau3〈m.; Bau(e)s, Baue〉♦voorbeelden: -
2 Fuchs im eigenen Bau
Fuchs im eigenen Bau -
3 Gelder für den Bau flüssig machen
geld voor de bouw beschikbaar, ter beschikking stellenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > Gelder für den Bau flüssig machen
-
4 Leute vom Bau
Leute vom Baumannen van 't vak, vakgenoten -
5 auf dem Bau arbeiten
auf dem Bau arbeiten -
6 jemanden aus seinem Bau locken
jemanden aus seinem Bau lockenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemanden aus seinem Bau locken
-
7 sich nicht aus seinem Bau rühren
sich nicht aus seinem Bau rührenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > sich nicht aus seinem Bau rühren
-
8 bow
n. boog (ook regenboog); buiging ( beleefdheids); voorste roeiriem; strik--------v. zich neerleggen bij; buigen, een buiging maken, een gesnaard instrument bespelenbow1[ bau] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 buiging♦voorbeelden:take a bow • applaus in ontvangst nemen2 off/on the (port/starboard) bow • over bakboord/stuurboord————————bow2[ boo] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 boog ⇒ kromming, curve4 strik————————bow3[ bau]2 buigen ⇒ zich (erbij) neerleggen; zich gewonnen geven♦voorbeelden:1 bow and scrape • vleien, stroop smerenI bow to nobody in this • wat dit betreft ga ik voor niemand opzij→ bow out bow out/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:————————bow4 -
9 bough
-
10 bow out
-
11 bowel
-
12 bower
n. prieeltje, beschaduwde plek[ bauə] -
13 bowwow
interj. geluid van een blaffende hond--------n. hondengeblaf, waf-waf, woef-woef; schreeuw; overheersende manier: hond (gebruikt door jonge kinderen)[ bau wau] -
14 Fuchs
〈m.; Fuchses, Füchse〉♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 Füchse prellen • iemand te slim af zijn, een lelijke poets bakken〈schertsend; figuurlijk〉 wo sich die Füchse, wo sich Fuchs und Hase gute Nacht sagen • aan het einde van de wereld, op een zeer afgelegen plaats〈 spreekwoord〉 der Fuchs ändert den Balg und behält den Schalk • een vos verliest wel zijn haren, maar niet zijn streken〈 spreekwoord〉 wenn der Fuchs predigt, so hüte die Gänse • als de vos de passie preekt, boer pas op je ganzen -
15 Zuschlag
Zuschlag〈m.; meervoud Zuschläge〉♦voorbeelden: -
16 arbeiten
arbeiten♦voorbeelden:seine Brust arbeitet • zijn borst gaat heftig op en neerGeld arbeitet • geld wint gelddas Holz arbeitet • het hout werktsein Geld arbeiten lassen • zijn geld winstgevend beleggenan sich arbeiten • aan zichzelf werkenauf dem Bau, Feld arbeiten • in de bouw, op het veld werkenfür ein bessere Welt arbeiten • voor een betere wereld werken, ijverender Bildhauer arbeitet in Sandstein • de beeldhouwer werkt met zandsteeneinander in die Hand, Hände arbeiten • elkaar in de hand werkendie Kränkung arbeitet in ihm • die krenking zit hem dwarsüber einen Autor arbeiten • over een auteur schrijvenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 〈 jacht, sport en spel〉africhten, dresseren♦voorbeelden:eine Schüssel in Gold arbeiten • een schaal in goud werken2 zich werken ⇒ door te werken … geraken3 zich werken ⇒ door te werken … (doen) worden♦voorbeelden:2 sich durch das Gebüsch, den Schnee arbeiten • zich door het struikgewas, de sneeuw heen werken〈 figuurlijk〉 sich in die Höhe, nach oben arbeiten • zich op-, omhoogwerken -
17 begriffen
begriffen♦voorbeelden:im Bau, Entstehen begriffen sein • in aanbouw, wording zijnin einem Gespräch begriffen • in een gesprek gewikkeld -
18 flüssig
flüssig♦voorbeelden:flüssiger Verkehr • vlot verkeer3 flüssige Mittel • liquide, vlottende middelenGelder für den Bau flüssig machen • geld voor de bouw beschikbaar, ter beschikking stellen
См. также в других словарях:
bau — bau … Dictionnaire des rimes
Bau- — Bau … Deutsch Wörterbuch
Bau — Bau … Deutsch Wörterbuch
bau — bau·ble; bau·bling; bau·de·kin; bau·drons; bau·era; bau·haus; bau·hin·ia; bau·mé; bau·mer; bau·mier; bau·no; bau·ple; bau·sching·er; bau·son; bau·sond; bau·ta; bux·bau·mia; bux·bau·mi·a·les; ker·bau; mi·nang·ka·bau; be·rim·bau; möss·bau·er;… … English syllables
bau — [ bo ] n. m. • v. 1200; a. fr. balc, du frq. °balk « poutre », puis bauch ♦ Mar. Traverse qui maintient l écartement des murailles et soutient les bordages. ⇒ poutre; 1. barrot. Le grand bau ou maître bau. Des baux. ⊗ HOM. Baud, baux (bail), beau … Encyclopédie Universelle
Bau — bezeichnet: den Gegenstand oder Bereich des Bauens, als Substantiv zum Begriff bauen, in unterschiedlichen Bedeutungsvarianten: als Kurzform für ein Bauwerk etwas, was sich noch im Prozess des Bauens befindet, siehe Baustelle die Baubranche,… … Deutsch Wikipedia
BAU — bezeichnet: den Gegenstand oder Bereich des Bauens, als Substantiv zum Begriff Bauen, in unterschiedliche Bedeutungvarianten: als Kurzform für ein Bauwerk etwas, was sich noch im Prozess des Bauens befindet, siehe Baustelle die Baubranche, siehe… … Deutsch Wikipedia
BaU — bezeichnet: den Gegenstand oder Bereich des Bauens, als Substantiv zum Begriff Bauen, in unterschiedliche Bedeutungvarianten: als Kurzform für ein Bauwerk etwas, was sich noch im Prozess des Bauens befindet, siehe Baustelle die Baubranche, siehe… … Deutsch Wikipedia
Bau — Cette page d’homonymie répertorie les différents sujets et articles partageant un même nom. {{{image}}} Sigles d une seule lettre Sigles de deux lettres > Sigles de trois lettres … Wikipédia en Français
Bau 15 — Der Bau 15 ist ein historisch bedeutsames Hochhaus in Jena (Thüringen) … Deutsch Wikipedia
bau — bau English meaning: sound of barking Deutsche Übersetzung: Nachahmung of Hundegebells, Schreckwort Material: Gk. βαὺ βαὺ “ dog barking “, βαΰζω “ barks, blasphemes “, Βαυβώ “ bugbear, Hecate “, Lat. baubor, ürī “ to bark gently… … Proto-Indo-European etymological dictionary