-
1 zwiepen
1 [doorbuigen] bend♦voorbeelden:de takjes zwiepten in de wind • the twigs swayed in the wind2 hij liet het rietje zwiepen • he switched/swished the canede regen zwiepte tegen het raam • the rain lashed against the window1 [krachtig gooien] sling, hurl -
2 zwiepen
1 [doorbuigen] balancer2 [krachtig slaan] fouettervoorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [krachtig gooien] lancervoorbeelden: -
3 zwiepen
пружинить; гнуться* * *гл.общ. гнуться, пружинить, cильно раскачиваться (о ветках дерева), смахивать (со стола), хлестать -
4 zwiepen
v. swish -
5 zwiepen
vingla -
6 hij liet het rietje zwiepen
hij liet het rietje zwiepenhe switched/swished the caneVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > hij liet het rietje zwiepen
-
7 de bomen zwiepen in de wind
гл. -
8 swish
adj. modieus, chic--------n. zwiepend geluid; geruis--------v. zwiepen; ruisen; zwiepen met; afranselen, met het rietje (de roe) gevenswish1[ swisj] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:the swish of silk • het geruis van zijde————————swish2〈 bijvoeglijk naamwoord〉 〈 slang〉————————swish31 zoeven ⇒ suizen, ruisen2 zwiepen♦voorbeelden:swish past • voorbijzoevenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
9 cильно раскачиваться
adjgener. (о ветках дерева) zwiepenRussisch-Nederlands Universal Dictionary > cильно раскачиваться
-
10 гнуться
vgener. ombuigen, verkrommen, buigen, zich krommen, zwiepen -
11 деревья качаются от ветра
ngener. de bomen zwiepen in de windRussisch-Nederlands Universal Dictionary > деревья качаются от ветра
-
12 пружинить
vgener. veren, zwiepen -
13 смахивать
vgener. vegen, (со стола) zwiepen -
14 хлестать
vgener. zwepen, beuken, geselen, kwispelen (плетью), striemen, zwiepen -
15 lash
n. zweep; zweepslag; zweepeinde; wimper--------v. slaan; zwepen; slaan met een zweep; aanjagen; aanvallen; uitbarsten; vastbinden; verspillen (slang)lash1[ læsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 zweepkoord/riem ⇒ zweepeinde3 gebeuk ⇒ het beuken/striemen/kletteren5 wimper♦voorbeelden:————————lash2→ lash out lash out/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:2 lash (oneself/someone) into a fury • (zich/iemand) opzwepen tot woede/woedend maken -
16 switch
n. schakelaar, overgaan (tot); (in computers) parameter die nodig is om een progamma in werking te stellen door het geven van een opdracht aan het DOS of UNIX besturingssysteem--------v. wisselen, verwisselen; slaanswitch1[ switsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 omkeer ⇒ ommezwaai, verandering————————switch23 meppen ⇒ slaan, (af)ranselen♦voorbeelden:switch a train to another track • een trein op een ander spoor zettenswitch through (to) • doorverbindenswitch to • overgaan naar/opII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:→ switch on switch on/ -
17 whisk
n. kwast, borstel; garde, (eier)klopper; vlugge beweging--------v. vegen, afborstelen, stoffen; snel bewegen; met een vaartje vervoeren (rijden); wippen; kloppen; met een vaartje rijden, suizen, stuivenwhisk1[ wisk] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 kwast ⇒ plumeau, borstel3 vlugge beweging ⇒ zwaai, zwiep————————whisk2〈 werkwoord〉 -
18 swayed in the wind
waaide in de wind (zwiepen, slingeren) -
19 cильно раскачиваться
adjgener. (о ветках дерева) zwiepen -
20 гнуться
vgener. ombuigen, verkrommen, buigen, zich krommen, zwiepen
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Pferd — (s. ⇨ Ross). 1. A blind Ferd trefft gleich (gerade) in Grüb herein. (Jüd. deutsch. Warschau.) 2. Alte Pferde achten der Peitsche nicht. Lat.: Psittacus senex ferulam negligit. (Gaal, 926.) 3. Alte Pferde gehen nicht durch. Holl.: Het hollen is… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon