-
1 zwendelen
-
2 zwendelen
-
3 zwendelen
v. swindle, sharp, defraud -
4 zwendelen
skoja -
5 zwendelen
kaçakçılık yapmak [-ar] v -
6 zwendelen
frauder -
7 prevariti
-
8 chisel
n. beitel, houw--------v. beeldhouwen, steenhouwen; oplichtenchisel1[ tsjizl] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 beitel————————chisel2〈werkwoord; Brits-Engels chiselled〉1 beitelen ⇒ de beitel gebruiken, beeldhouwen♦voorbeelden:chisel a figure out of a piece of wood • een figuur beitelen in een stuk hout -
9 thimblerig
n. dopjesspel, gokspel met drie bekertjes en een erwt; zwendelarij--------v. dopjesspel spelen, met het dopjesspel zwendelen, oplichten -
10 fricoter
fricoter [friekottee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
11 skoja
1) zwendelen2) frauderen3) knoeien -
12 snijden
1 [met een mes scheiden] cut ⇒ 〈beeldhouwen; vlees voorsnijden〉 carve, 〈 in plakken snijden〉 slice 〈 bijvoorbeeld ham, brood〉3 [verkeer] cut in (on someone)4 [kaartspel] finesse♦voorbeelden:2 iedere toerist wordt daar gesneden • all the tourists get overcharged/fleeced there1 [met betrekking tot snijwerktuigen] cut2 [pijnlijk aandoen] cut4 [snijdbaar zijn] cut♦voorbeelden:1 [af-/uitsnijden] cut♦voorbeelden: -
13 schieben
schiebenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉1 (voort)schuiven, (voort)duwen2 zwarte handel drijven ⇒ zwendelen, knoeien; smokkelen♦voorbeelden:das Fahrrad auf den Berg schieben • de fiets de berg op duwenseine Schmerzen auf das Wetter schieben • het weer de schuld voor zijn pijn gevenBedenken von sich schieben • bezwaren van de hand wijzen1 schuifelen, sloffen1 schuiven, zich (langzaam) voortbewegen ⇒ schuifelen -
14 schwindeln
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Датский
- Нидерландский
- Турецкий
- Французский
- Шведский