Перевод: с немецкого на нидерландский

с нидерландского на немецкий

С нидерландского на:
Немецкий
С немецкого на:
Нидерландский

zich+bij+iemand+voegen

Толкование Перевод

1 gesellen

gesellen, sich

1 zich voegen

2 (erbij) komen

♦voorbeelden:

1 sich zu jemandem gesellen • zich bij iemand voegen

¶ 〈 spreekwoord〉 Gleich und Gleich gesellt sich gern • soort zoekt soort

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > gesellen
2 sich zu jemandem gesellen

sich zu jemandem gesellen

zich bij iemand voegen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > sich zu jemandem gesellen
3 stoßen

stoßen

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 stoten 〈 ook jacht〉 ⇒ botsen

2 schokken ⇒ hobbelen, horten

3 stuiten ⇒ ondervinden, stoten; ontmoeten

4 trappen ⇒ schoppen

5 zich voegen ⇒ zich aansluiten

6 direct leiden, gaan ⇒ uitkomen

7 grenzen ⇒ palen

♦voorbeelden:

3    auf Bekannte stoßen • kennissen tegen het lijf lopen

4    mit den Füßen nach jemandem stoßen • (naar) iemand trappen, schoppen

5    zu einer Organisation stoßen • zich bij een organisatie aansluiten

6    die Straße stößt auf den Bahnhof • de straat komt op het station uit

7    sein Zimmer stößt an das meinige • zijn kamer ligt naast de mijne

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 stoten ⇒ duwen; stompen; steken

2 (fijn)stampen

3 trappen 〈 bal〉 ⇒ schoppen

4 〈 informeel〉 aan het verstand brengen ⇒ onder zijn neus wrijven

♦voorbeelden:

1    〈 figuurlijk〉 jemanden auf eine Sache stoßen • iemand met zijn neus op iets duwen

jemanden von sich stoßen • (a) iemand van zich afstoten, iemand wegduwen; 〈 (b) formeel; figuurlijk〉 iemand verstoten

2    etwas zu Pulver stoßen • iets tot poeder stampen

III sich stoßen 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich stoten 〈 ook figuurlijk〉

♦voorbeelden:

1    〈 figuurlijk〉 sich an einer Sache stoßen • zich aan iets stoten

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > stoßen
4 schlagen

schlagen

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 slaan ⇒ kloppen

2 inslaan ⇒ treffen

3 behoren (tot), vallen (in)

4 aarden ⇒ (beginnen te) lijken

♦voorbeelden:

1    das Rad schlägt • het wiel slingert

〈 informeel〉 eine geschlagene Stunde • een vol uur

um sich schlagen • erop los slaan, om zich heen slaan

3    das schlägt nicht in mein Fach • dat behoort niet tot mijn vak

4    nach der Mutter schlagen • naar de moeder aarden

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 slaan

2 vellen, hakken ⇒ kappen

3 (ver)slaan, overwinnen ⇒ kloppen

4 (toe)voegen

♦voorbeelden:

1    einen Bogen schlagen • een bocht, boog maken

eine geschlagene Frau • een door het lot geplaagde vrouw

〈 schaken〉 einen Turm schlagen • een toren slaan

den Rekord schlagen • het record breken

Sahne, Teig schlagen • (slag)room, deeg kloppen

die Saiten schlagen • (op de snaren) tokkelen

Wurzel schlagen • wortel schieten

mit ihrem Mann ist sie geschlagen • met haar man is zij geplaagd, mooi af

ein Stück Papier um ein Buch schlagen • een boek in een stuk papier wikkelen

3    sich geschlagen geben • zich gewonnen geven

jemanden vernichtend schlagen • iemand een verpletterende nederlaag toebrengen

4    die Unkosten auf den Preis schlagen • de onkosten in de prijs doorberekenen

¶    〈 spreekwoord〉 Unrecht schlägt den eigenen Herrn • boontje komt om zijn loontje

III sich schlagen 〈 wederkerend werkwoord〉

1 (met elkaar) vechten, strijden 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ zich weren

2 slaan

3 inslaan, (in)gaan

4 〈 geschiedenis〉 duelleren

♦voorbeelden:

1    du hast dich gut geschlagen! • je hebt je goed gehouden!

2    die Grippe hat sich ihm auf die Nieren geschlagen • de griep is op zijn nieren geslagen

3    er schlug sich zu uns • hij sloot zich bij ons aan, voegde zich bij ons

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > schlagen

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с немецкого на нидерландский

zich+bij+iemand+voegen

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с немецкого на нидерландский

zich+bij+iemand+voegen

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: