-
1 zich vervoegen bij iemand
zich vervoegen bij iemand〈 zich begeven naar〉 se rendre auprès de qn.; 〈 zich wenden tot〉 s'adresser à qn. -
2 zich naar zijn garnizoen begeven
zich naar zijn garnizoen begevenDeens-Russisch woordenboek > zich naar zijn garnizoen begeven
-
3 storten
1 [met geweld vallen] tomber♦voorbeelden:de regen stort naar beneden • il pleut à verseII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [met geweld laten vallen] (dé)verser♦voorbeelden:beton storten • couler du bétongeld storten • verser de l'argenttranen storten • répandre des larmesIII 〈wederkerend werkwoord; zich storten〉1 [zich begeven naar] se jeter♦voorbeelden: -
4 vervoegen
1 [taalkunde] conjuguerII 〈wederkerend werkwoord; zich vervoegen〉♦voorbeelden:¶ zich vervoegen bij iemand • 〈 zich begeven naar〉 se rendre auprès de qn.; 〈 zich wenden tot〉 s'adresser à qn. -
5 stevenen
1 [zich begeven naar] aller d'un pas décidé (vers)2 [scheepvaart][koers zetten naar] cingler (vers)♦voorbeelden: -
6 opgaan
1 [stijgen] monter2 [m.b.t. de zon] se lever4 [examen afleggen] se présenter (à un examen)5 [juist zijn] tenir debout6 [+ in][in beslag genomen worden] être absorbé (dans)7 [in elkaar overgaan] fusionner♦voorbeelden:een opgaande weg • une route qui monte→ link=pad pad -
7 aflopen
1 [weglopen] s'éloigner (de)2 [+ op][zich haastig begeven naar] se hâter d'aller (vers)4 [m.b.t. wekkers] sonner5 [wegstromen] s'écouler (de)7 [zich naar beneden uitstrekken] être en pente8 [ergens afgaan] se détacher (de)♦voorbeelden:1 niet van je plaats aflopen! • ne quitte pas ta place!de afgelopen nacht • la nuit dernièregoed aflopen • bien se terminerslecht aflopen • mal tournerhet loopt af met hem • sa fin approchehoe is het met die zaak afgelopen? • comment s'est terminée cette affaire?7 de rivier loopt hier sterk af • ici, la rivière a une forte penteeen aflopende weg • un chemin qui descendII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 [doorlopen] parcourir♦voorbeelden:2 in hoeveel tijd kan men die afstand aflopen? • combien de temps faut-il pour parcourir cette distance? -
8 optrekken
3 [+ tegen][leger]marcher (sur, contre)4 [+ met][zich bezighouden met] être (avec)♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [naar boven trekken] hisser2 [opbouwen] élever♦voorbeelden:zijn sokken optrekken • tirer ses chaussettesde wenkbrauwen optrekken • lever les sourcils¶ zich aan iemand optrekken • ±prendre qn. comme modèle -
9 afstuiven
1 [zich snel begeven naar] se précipiter (vers)2 [wegstuiven] être emporté par le vent♦voorbeelden:het volk stoof van de markt af • le peuple déserta la place en courant2 er is hier nogal wat zand van de duinen afgestoven • le vent a emporté pas mal de sable de ces dunes -
10 toetreden
-
11 varen
varen1〈de〉————————varen21 [algemeen] naviguer2 [zich begeven] aller (à)♦voorbeelden:veilig varen • naviguer sans prendre de risquesop de Oost varen • assurer la liaison maritime avec les Indes Orientalesvaren voor matroos • être matelotten hemel varen • monter au ciel¶ ergens wel bij varen • se trouver bien de qc. -
12 aftrekken
1 [zich verwijderen] partir2 [zich op weg begeven] se diriger (vers)♦voorbeelden:1 [wiskunde] 〈 onovergankelijk werkwoord〉 faire des soustractions; 〈 overgankelijk werkwoord〉 enlever2 [afschieten] tirer♦voorbeelden:acht van veertien afgetrokken geeft zes • quatorze moins huit font six1 [inhouden] déduire (de)3 [afwenden, afhouden] détourner (de)4 [seksueel bevredigen] branler5 [naar beneden trekken] tirer (vers le bas)♦voorbeelden:de bloemen van de planten aftrekken • arracher les fleurs des plantes3 afgetrokken worden van iets • être distrait de qc.5 een jongen van een schutting aftrekken • empoigner un garçon pour le faire descendre d'une clôture→ link=hand hand -
13 fietsen
1 [op de fiets rijden] faire de la bicyclette, du vélo2 [zich per fiets begeven] aller à bicyclette, vélo♦voorbeelden:1 kun je fietsen? • tu sais aller à vélo?langzaam fietsen • rouler lentement (à bicyclette)deze weg fietst lekker • il fait bon pédaler sur cette route¶ ga fietsen! • va te faire cuire un oeuf!die snuiter is fietsen • ce gars a disparu dans la naturehoe heb je dat voor elkaar gefietst? • comment tu as fait? -
14 garnizoen
-
15 invliegen
1 [zich vliegend begeven in, naar] entrer (en volant) dans2 [met grote snelheid binnengaan] se précipiter♦voorbeelden:2 met volle snelheid vloog de trein de tunnel in • le train s'engouffra à toute vitesse dans le tunnelII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [testen] essayer
См. также в других словарях:
Jan-Pieter Suremont — Pieter ou Pierre Jean ou Pierre Hans ou Jan Pieter Suremont, né à Anvers, le 29 janvier 1762, et mort dans cette ville, le, 8 mars 1831, est un compositeur et un musicologue flamand du Royaume des Pays Bas[1],[2] ayant des… … Wikipédia en Français
Pierre-Hans Suremont — Jan Pieter Suremont Pieter ou Pierre Jean ou Pierre Hans ou Jan Pieter Suremont (Anvers, 29 janvier 1762 – Anvers, 8 mars 1831) est un compositeur et un musicologue flamand du Royaume des Pays Bas[1],[2] ayant des « qualités esthétiques… … Wikipédia en Français
Pierre-Jean Suremont — Jan Pieter Suremont Pieter ou Pierre Jean ou Pierre Hans ou Jan Pieter Suremont (Anvers, 29 janvier 1762 – Anvers, 8 mars 1831) est un compositeur et un musicologue flamand du Royaume des Pays Bas[1],[2] ayant des « qualités esthétiques… … Wikipédia en Français
Pieter Suremont — Jan Pieter Suremont Pieter ou Pierre Jean ou Pierre Hans ou Jan Pieter Suremont (Anvers, 29 janvier 1762 – Anvers, 8 mars 1831) est un compositeur et un musicologue flamand du Royaume des Pays Bas[1],[2] ayant des « qualités esthétiques… … Wikipédia en Français
Suremont — Jan Pieter Suremont Pieter ou Pierre Jean ou Pierre Hans ou Jan Pieter Suremont (Anvers, 29 janvier 1762 – Anvers, 8 mars 1831) est un compositeur et un musicologue flamand du Royaume des Pays Bas[1],[2] ayant des « qualités esthétiques… … Wikipédia en Français