-
1 früh
früh1♦voorbeelden:am frühen Morgen • vroeg in de morgenfrüh verstorben • vroeg gestorvenes ist noch früh am Tage • het is nog vroeg op de dagvon früh an, auf • van jongs af, van kindsbeen (af)früher oder später • vroeg of laat————————früh2〈 bijwoord〉1 vroeg (in de morgen), 's morgens vroeg♦voorbeelden:morgen früh • morgenochtend vroegvon früh bis spät • van 's morgens vroeg tot 's avonds laat -
2 early
adj. vroeg--------adv. vroegearly1[ ə:lie] 〈bijvoeglijk naamwoord; earliness〉2 spoedig♦voorbeelden:1 early bird • vroege vogel, vroege opstaanderkeep early hours • vroeg naar bed gaan en vroeg opstaanearly retirement • VUT, vervroegd pensioenan early riser • iemand die vroeg opstaatearly warning system • netwerk van waarschuwingsradar〈 spreekwoord〉 the early bird catches the worm • de vroege vogeltjes vangen de wormpjes; vroeg begonnen, veel gewonnen3 the early Celts • de oude/eerste Kelten————————early2〈 bijwoord〉1 vroeg ⇒ (in het) begin, tijdig2 te vroeg♦voorbeelden:early closing day • verplichte sluitingsmiddagearly or late • vroeg of laatearly on (in) • al vroeg, al in het begin -
3 tôt
tôt [too]〈 bijwoord〉2 spoedig ⇒ snel, gauw♦voorbeelden:un peu plus tôt, un peu plus tard, un jour plus tôt, un jour plus tard • vroeg of laat, vandaag of morgenle plus tôt sera le mieux • hoe eerder hoe beterne … pas plus tôt … que … • niet zodra … of …, nauwelijks … of …au plus tôt en 1908 • op z'n vroegst in 1908ce n'est pas trop tôt! • het werd tijd!, eindelijk!le plus tôt possible, au plus tôt • zo snel, vroeg mogelijkpas de si tôt • voorlopig nietadv1) vroeg2) spoedig -
4 soon
adv. spoedig, snel; zo gauw mogelijk; onmiddelijk; vroegsoon1[ soe:n] 〈bijvoeglijk naamwoord; sooner〉1 snel ⇒ vlug, vroeg♦voorbeelden:————————soon2〈 bijwoord〉1 spoedig ⇒ gauw, snel (daarna)♦voorbeelden:he soon saw me • hij zag me gauwspeak too soon • te voorbarig zijnthe sooner the better • hoe eerder hoe betersoon(er) or late(r) • vroeg of laat, uiteindelijkas soon as • zodra (als), meteen toen/alsno sooner … than • nauwelijks … ofno sooner had he arrived than she left • nauwelijks was hij aangekomen of zij ging al wegas soon as not • liever (wel dan niet)I'd (just) as soon stay home • ik blijf net zo lief thuishe would sooner die than apologize • hij gaat liever dood dan dat hij zijn verontschuldigingen aanbiedt -
5 dawn
n. krieken (v.d. dag), (het) opgaan (v.d. zon); verschijnen, bedenken--------v. krieken (v.d. dag), schijnendawn1[ do:n] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:dawn is breaking • de dag breekt aanat dawn • bij het krieken van de dagfrom dawn till dark • van de ochtend tot de avond, van vroeg tot laat————————dawn2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:it dawned on me • het begon me te dagen, het drong tot me door -
6 early or late
-
7 from dawn till dark
from dawn till darkvan de ochtend tot de avond, van vroeg tot laat -
8 soon(er) or late(r)
vroeg of laat, uiteindelijk -
9 un peu plus tôt, un peu plus tard, un jour plus tôt, un jour plus tard
un peu plus tôt, un peu plus tard, un jour plus tôt, un jour plus tardvroeg of laat, vandaag of morgenDictionnaire français-néerlandais > un peu plus tôt, un peu plus tard, un jour plus tôt, un jour plus tard
-
10 früher oder später
-
11 kurz
〈 kürzer, (am) kürzest(en)〉♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 kürzer treten • versoberen, bezuinigen, een stapje terug doenkurz parken • parkeren in een parkeerzonebinnen kurzem • weldrain kürzester Zeit • in de kortst mogelijke tijdseit kurzem • sedert kortüber kurz oder lang • vroeg of laatvor kurzem • kortelings, kort geleden4 er fuhr kurz entschlossen ab • hij vertrok zonder dralen, resoluutkurz nach, vor drei • kort na, vóór drie uur5 kurz gefasst • kort, bondigsich kurz fassen • het kort makenkurz gesagt • om kort te gaanetwas in, mit kurzen Worten sagen • iets in korte bewoordingen zeggenkurz und gut, 〈informeel; schertsend〉kurz und klein, wir entschlossen uns abzufahren • kort en goed, we besloten te vertrekken -
12 oder
oder1 of♦voorbeelden:entweder du, oder ich • óf jij, óf ikoder aber, wir machen gar nicht mit • ofwel, we doen helemaal niet meedu kommst doch mit, oder? • je gaat toch mee, of niet soms? -
13 über kurz oder lang
über kurz oder lang -
14 heure
heure [ur]〈v.〉1 uur♦voorbeelden:une heure d'horloge • een vol uursemaine de 40 heures (de travail) • 40-urige werkweekl'heure exacte • de juiste tijd〈 kindertaal〉 mon quatre heures • mijn eten, mijn hapje om 16 uurquelle heure est-il? • hoe laat is het?heures supplémentaires • overurenil est une heure et demie • het is half tweeavancer, retarder l'heure • de klok voor, achter zettenn'avoir pas une heure à soi • geen moment voor zichzelf hebbenn'avoir pas d'heure • zich niet aan de klok houdendemander l'heure • vragen hoe laat het iscent kilomètres à l'heure • honderd kilometer per uur2 heure d'affluence, de pointe • spits(uur), piekuurheure d'été, d'hiver • zomer-, wintertijdavoir eu son heure de gloire • z'n (korte) glanstijd gehad hebbenl'heure H • het uur Uheures creuses • stille uren, tussenuren, dalurenc'est l'heure • het is tijdprendre heure avec qn. • een bepaalde tijd afsprekenson heure a sonné • zijn laatste uur heeft geslagenarriver à l'heure • op tijd komence livre est venu à son heure • dat boek is op een gunstig moment gekomenà ses heures • als het hem uitkomtà l'heure qu'il est • nu, op dit momentà l'heure actuelle • nu, tegenwoordigà l'heure de • in de tijd van; op de manier van, onder de invloed vanà l'heure où • op het moment dattout à l'heure • straks, zoëvend' une heure à l'autre • ieder moment, zeer binnenkortde bonne heure • vroeg, vroegtijdigd'heure en heure • van uur tot uur, voortdurendpour l'heure • voor, op het ogenbliksur l'heure • onmiddellijkf1) uur2) tijd -
15 time
n. "Time", belangrijk Amerikaans actualiteitenweekblad betreffende politiek, cultuur en sporttime1[ tajm]4 gelegenheid ⇒ moment, ogenblik♦voorbeelden:kill time • de tijd dodenlose no time • geen tijd verliezen, direct doenmake time for something • ergens tijd voor vrijmakentake one's time • zich niet haastentime and (time) again • steeds weer/opnieuwin next to no time • in een mum van tijdI'm working against time • ik moet me (vreselijk) haasten, het is een race tegen de klokfor a time • een tijdjein (less than) no time (at all) • in minder dan geen tijdall the time • de hele tijd, voortdurend; altijddo you have the time? • weet u hoe laat het is?he arrived ahead of time • hij kwam (te) vroegat the time • toen, indertijdshe is often behind time with her payments • ze is vaak te laat/achter met haar betalingenby the time the police arrived, … • tegen de tijd dat/toen de politie arriveerde, …what time is it?, what's the time? • hoe laat is het?time was when Britain ruled the world • eens heerste Engeland over de wereldbe ahead of one's time • zijn tijd vooruit zijnat one time • vroeger, eensbe behind the times • achterlopen, niet meer van deze tijd zijnonce upon a time • er was eens4 have time on one's hands • genoeg/te veel vrije tijd hebbenthere's a time and place for everything • alles op zijn tijdbide one's time • afwachten〈 informeel〉 any time • altijd, om 't even wanneerevery time • elke keer, altijd; steeds/telkens (weer)many times, many a time • vaak, dikwijls5 nine times out of ten • bijna altijd, negen op de tien keertake time by the forelock • de gelegenheid/kans aangrijpenget time and a half for working on Saturdays • anderhalf keer betaald krijgen voor werken op zaterdagI had the time of my life • ik heb ontzettend genotensince time out of mind • sinds onheuglijke tijdenyour time is drawing near • jouw tijd is bijna gekomenhave a time (of it) • het lastig/moeilijk hebbenI have no time for him • ik mag hem niet, ik heb een hekel aan hemlast one's time • zijn tijd wel durenplay for time • tijd rekkenserve one's time • een gevangenisstraf uitzittentime will tell • de tijd zal het uitwijzentime's up! • het is de hoogste tijd!(and) about time too! • (en) het werd ook tijdtime after time • keer op keerat all times • altijd, te allen tijdeone at a time • één tegelijkat the same time • tegelijkertijd; toch, desalnietteminat this time of day • in dit late stadiumat times • somsbetween times • nu en danfor the time being • voorlopigfrom time to time • van tijd tot tijd→ double-quick double-quick/, easy easy/, evil evil/, good good/, hard hard/, heavy heavy/, high high/, own own/, short short/, thin thin/1 maat2 tempo♦voorbeelden:keep time • in de maat blijven, de maat houdenin time • in de maatout of time • uit de maat, vals→ common common/————————time2〈 werkwoord〉2 het juiste moment kiezen voor/om te♦voorbeelden: -
16 matin
matin [maatẽ]〈m.〉♦voorbeelden:ce matin • vanmorgenle petit matin • het krieken van de dagêtre du matin • matineus zijnau (petit) matin • in de vroege ochtendde bon, grand matin • in alle vroegtedu matin au soir • de hele dag, van 's morgens vroeg tot 's avonds laat; 〈 figuurlijk〉 zonder ophoudenle matin • 's morgens, 's ochtendsm -
17 redeye
adj. van of met betrekking tot een vlucht die laat in de avond vertrekt--------n. nachtvlucht of heel vroege vlucht, vlucht die laat op de avond vertrekt en vroeg in de morgen aankomt; fotografische onvolledigheid wanneer iemand's oog rood lijkt op een kleurenfoto door gebruik van lichtflits; (Zoölogie) een van de vele vissen met rode ogen zoals baars); waarschuwingsteken op een spoorweg; goedkope sterke whisky -
18 Stunde
Stunde〈v.; Stunde, Stunden〉♦voorbeelden:in einer Dreiviertelstunde, in drei viertel Stunden • (a) in drie kwartier (tijd); (b) over drie kwartierzu früher Stunde • vroeg (in, op de morgen)eine knappe Stunde • een uurtje, een klein uur〈 formeel〉 zu später, vorgerückter Stunde • laat (op de dag, avond)alle zwei Stunden • om de twee uurer kam auf, für eine Stunde vorbei • hij kwam een uurtje langsum diese Stunde • rond dit uurStunde um Stunde • uur na uurunter einer Stunde • in minder dan een uurvor einer Stunde • een uur geledenzu dieser Stunde • op dit uurenglische Stunden nehmen • Engelse les volgen3 zu gelegener Stunde • te gelegener ure, tijdseine große Stunde war gekommen • het grote ogenblik was voor hem aangebrokenin letzter, zwölfter Stunde • te elfder urejemandes letzte Stunde hat geschlagen, ist gekommen • iemands laatste uur heeft geslagenzur selben Stunde • terzelfder ure, op hetzelfde momentbis zur Stunde • tot nu toe, tot op het momentzu jeder Stunde • te allen tijde, altijdzur Stunde • op dit, het ogenblik -
19 well
adj. goed; gezond; tevreden--------adv. goed; mooi; in orde; met goedkeuring; op herkenbare manier; eerlijk--------interj. wel; goed; in orde--------n. bron; oorsprong; put--------n. wel, goed--------v. (op)wellen, ontspringenwell1[ wel]1 put4 inktpot5 diepe ruimte ⇒ diepte, kuil♦voorbeelden:1 drive/sink a well • een put boren/slaan→ artesian artesian/♦voorbeelden:1 wish someone well • iemand succes/het beste toewensen¶ leave/let well alone, 〈 Amerikaans-Engels〉leave/let well enough alone • laat maar zo, het is wel goed zo————————well21 gezond ⇒ goed, beter, wel2 goed ⇒ in orde, naar wens♦voorbeelden:she's feeling well again • zij voelt zich weer goedwell enough • goed genoegall is not quite well with him • het gaat niet zo best met hem3 it would be well to contact them first • het zou raadzaam zijn om eerst contact met ze op te nemenit would be (just) as well to confess your little accident • je kan het beste je ongelukje maar opbiechten¶ if you accept that offer, (all) well and good • als je dat bod aanneemt, goedall very well (, but) • alles goed en wel (maar), dat kan wel zijn (maar) 〈 maar〉very well • (nou) goed danshe's well in with my boss • zij staat in een goed blaadje bij mijn baas————————well3〈 werkwoord〉♦voorbeelden:well up • opborrelen, opkomen 〈 van tranen, gevoelens〉a feeling of pity welled up in him • een gevoel van medelijden welde in hem op————————well4〈bijwoord; better, best〉1 op de juiste/goede manier ⇒ goed, naar wens2 zorgvuldig ⇒ grondig, door en door3 ver ⇒ ruim, zeer, een eind4 gunstig ⇒ vriendelijk, goedkeurend5 redelijkerwijze ⇒ met recht/reden♦voorbeelden:well done! • goed gedaan!I don't speak Russian very well • ik spreek niet erg goed RussischJohn did as well as you • John deed het net zo goed als jijthink well before you answer • denk goed na voordat je antwoordtthe exhibition was well worth visiting • de tentoonstelling was een bezoek ruimschoots waardwell pleased • zeer tevredenbe well away on something • f opschieten met ietsshe's well up in the computer technology • zij is goed thuis in de computertechniekshe's well over sixty years of age, well past sixty • zij is ver over de zestighe made it well within the time • hij haalde het ruimschoots binnen de tijdit may well be that she is right • mogelijk heeft ze gelijkyou may (just) as well go • je kunt net zo goed gaanwell and truly • helemaalas well • ook, evenzeer; net zo lief/goedas well as • zowel … als, en, niet alleen … maar ookin theory as well as in practice • zowel in theorie als in praktijk————————well51 zo ⇒ nou, wel3 goed ⇒ nu♦voorbeelden:1 well, what a surprise • zó, wat een verrassingwell, here we are • zo, we zijn er2 well, if she loves the boy • nou ja, als ze van de jongen houdt3 well, she continued with a long story about • goed/wel, ze ging verder met een lang verhaal over¶ oh well/ah well, you can't win them all • nou ja/ach, je kan niet altijd winnenwell then! • welnuwell then? • wel?, nu? -
20 wonder
n. wonder; verwondering--------v. wonderen; verwonderen; zich verwonderen; zich afvragenwonder1[ wundə]♦voorbeelden:it's a wonder (that) • het is een wonder (dat)1 verwondering ⇒ verbazing, bewondering♦voorbeelden:filled with wonder • vol bewondering→ small small/————————wonder2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:I don't wonder at her hesitation • haar aarzeling verbaast me nietI shouldn't wonder if • het zou me niet verbazen alsI wonder that she didn't leave • het verbaast me dat ze niet is weggegaan2 I wonder what time/who it is • hoe laat/wie zou het zijn?I wonder who will win • ik ben benieuwd wie er wintshe was just wondering how you were • ze vroeg zich net af hoe het met je gingI wonder whether I might ask you something • zou ik u iets mogen vragen?I wonder whether she noticed • ik vraag me af of ze het gemerkt heeft3 Is that so? I wonder • O ja? Ik betwijfel het (ten zeerste)/moet het nog zien
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Gott — 1. Ach du grosser Gott, was lässt du für kleine Kartoffeln wachsen! – Frischbier2, 1334. 2. Ach Gott, ach Gott, seggt Leidig s Lott, all Jahr e Kind on kein Mann! (Insterburg.) – Frischbier2, 1335. 3. Ach, du lieber Gott, gib unserm Herrn ein n… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Eric de Kuyper — (born 2 September 1942, Brussels) is a Belgian experimental film director and writer.He is a fan of melodrama and love songs, and specialises in silent films in the style of Alfred Machin and Yevgeni Bauer. The central topic of his films is… … Wikipedia
Paul Scheffer (Journalist) — Paul Scheffer (* 1954) ist ein niederländischer Professor, Soziologe und Journalist [1] und prominentes Mitglied der Partij van de Arbeid. [2] Inhaltsverzeichnis 1 Leben 2 Privatleben 3 … Deutsch Wikipedia
Wiel Kusters — (* 1. Juni 1947 in Spekholzerheide) ist ein niederländischer Dichter, Autor und Literaturwissenschaftler an der Universität Maastricht. Inhaltsverzeichnis 1 Leben 2 Bibliographie 2.1 Poesie/Lyrik … Deutsch Wikipedia
Küchlein (Gallina) — 1. Besser heut ein Küchlein als morgen ein Huhn. – Reinsberg IV, 15. Die Hebräer: Ein kleiner Kürbis gleich ist besser als ein grosser später. (Reinsberg IV, 15.) Ein Kibitzei in der Hand gilt vor dem Kibitz im Röhricht. (Altmann V, 102.) 2. Das… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Sonnabend — (s. ⇨ Saterdag). 1. De Sünnabend gehört de Fro, de Wêk (Woche) dem Manne. (Holst.) – Schütze, IV, 226. Sagen scheuerlustige Frauen. Ueber den Sonnabend hat die Frau zu gebieten und lässt sich an diesem Tage das Scheuerfest nicht nehmen, über die… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Sonntag — 1. All Dage is kîn Sonndag. (Oldenburg.) – Firmenich, I, 232, 28. 2. Alle Dag Sinndag on ön e Mödd noch e Höllgedag. – Frischbier2, 3536. 3. Am Sinndag grawe öss kein Sünd, denn öck heww e Krîz väre on e Krîz hinge. (Elbing.) – Frischbier2, 3535 … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Früh — 1. Allzu früh kommt auch unrecht. – Sailer, 114. 2. Beter to froh as to lât. (Ostfries.) – Bueren, 57; Frommann, II, 390, 70; für Attendorn: Eichwald, 567; Firmenich, I, 356, 6; für Steiermark: Firmenich, II, 768, 111; hochdeutsch bei Kirchhofer … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Weise (Adj.) — 1. Ach leider, ich bin geworden weiss, dass wer da zymmert vff dass eiss, syn kost vnd arbeit moias verlesen, dan es mag nit abzyt fresen. – Weinsberg, 59. 2. Allzu weis kann nichts beginnen und allzu närrisch nichts ersinnen. Holl.: Al te wijs… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Kind — 1. Ach, dass ich meine armen Kinder so geschlagen, klagte der Bauer, und sie waren des Pfaffen. – Eiselein, 375. 2. Alle Kinder werden mit Weinen geboren. Lat.: Clamabunt E et A quotquot nascuntur ab Eva. (Binder I, 193; II, 497; Seybold, 77.) 3 … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Aufstehen — 1. Aufstehen früh hat Müh . 2. Beim Aufstehen von der Tafel erkennt man das Fest. 3. De upsteit, de sîn Ste(de) vergeit. (Oldenburg.) 4. De upsteit, verläst sien Stede. (Ostfries.) 5. Dem, der früh aufsteht, hilft Gott und leitet ihm die Hand. 6 … Deutsches Sprichwörter-Lexikon