-
1 voorzitterschap
♦voorbeelden:dat was nog onder zijn voorzitterschap • c'était encore sous sa présidence -
2 voorzitterschap
♦voorbeelden:onder zijn voorzitterschap • under/during his chairmanshipVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > voorzitterschap
-
3 voorzitterschap
-
4 voorzitterschap
hetVorsitz m -
5 voorzitterschap
n. chairmanship, chair -
6 dat was nog onder zijn voorzitterschap
dat was nog onder zijn voorzitterschapDeens-Russisch woordenboek > dat was nog onder zijn voorzitterschap
-
7 het voorzitterschap bekleden
het voorzitterschap bekleden -
8 het voorzitterschap rouleert
het voorzitterschap rouleert -
9 het voorzitterschap bekleden
het voorzitterschap bekledenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > het voorzitterschap bekleden
-
10 het voorzitterschap rouleert
het voorzitterschap rouleertVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > het voorzitterschap rouleert
-
11 het voorzitterschap waarnemen
het voorzitterschap waarnemenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > het voorzitterschap waarnemen
-
12 onder zijn voorzitterschap
onder zijn voorzitterschapunder/during his chairmanshipVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > onder zijn voorzitterschap
-
13 chairmanship
-
14 présidence
-
15 председательство
ngener. presidentschap, voorzitterschap -
16 act as chairman
act as chairman -
17 act
n. handeling; daad; akte; wet; nummer, bedrijf--------v. handelen, optreden; zich gedragen, toneelspelen, een rol spelenact1[ ækt] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 handeling ⇒ daad, werk♦voorbeelden:act of war • oorlogshandeling2 〈 Amerikaans-Engels〉 act of Congress, 〈 Brits-Engels〉act of Parliament • wet van het Congres/Parlementgo into one's act • zijn bekende grapjes uithalenput on an act • komedie spelenact of God • straffe Gods; 〈 verzekeringswezen〉overmacht, force majeure 〈 met betrekking tot natuurgeweld〉catch/take someone in the (very) act • iemand op heterdaad betrappen〈 slang〉 get one's act together • orde op zaken stellen, zijn zaakjes voor elkaar krijgensteal the act • uitbenI was in the (very) act of writing a letter • ik was net een brief aan het schrijven————————act22 handelen ⇒ optreden, iets doen6 komedie spelen ⇒ zich aanstellen, veinzen♦voorbeelden:he acts like a fool • hij gedraagt zich als een dwaas2 why don't the police act? • waarom grijpt de politie niet in?the chairman asked her to act for him • de voorzitter vroeg haar om hem te vervangen¶ Ayckbourn's plays act well • de stukken van Ayckbourn zijn goed speelbaar/bekken goedII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 uitbeelden ⇒ spelen, uitspelen♦voorbeelden:act out one's emotions • zijn gevoelens uitspelen/naar buiten brengen -
18 during her term of office as president
onder/tijdens haar voorzitterschapEnglish-Dutch dictionary > during her term of office as president
-
19 term
n. bewoording; termijn; kwartaal; tijdperk--------v. noemen, omschrijven alsterm1[ tə:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 onderwijsperiode ⇒ trimester, semester, kwartaal2 termijn ⇒ periode; duur, tijd; ambtstermijn; zittingsperiode 〈 van rechtbank, parlement〉; huurtermijn; aflossingstermijn, (af)betalingstermijn3 begin/eindpunt van periode/termijn ⇒ ingangs/afloopdatum, het aflopen 〈 van huur, contract enz.〉♦voorbeelden:1 term has started • de lessen/colleges zijn begonnen2 during her term of office as president • onder/tijdens haar voorzitterschapin the short/medium/long term • op korte/middellange/lange termijnshe is near her term • ze kan elk moment bevallentell someone in no uncertain terms • in niet mis te verstane bewoordingen te kennen geven6 her terms are 10 dollars a lesson • ze vraagt/rekent 10 dollar per lescome to/make terms • tot een vergelijk komen, het eens worden¶ terms of reference • taakomschrijving, omschrijving van bevoegdheid/onderzoeksopdracht 〈 bijvoorbeeld van commissie〉on equal terms • als gelijkento be on bad/good/friendly terms with someone • op gespannen/vriendschappelijke voet met iemand staancome to terms with • zich verzoenen met, zich neerleggen bijin terms of money • financieel gezien, wat geld betreftthink in terms of moving to the South • overwegen/van plan zijn naar het zuiden te verhuizenthey are not on speaking terms • ze spreken niet meer met elkaar, ze hebben onenigheid————————term2〈 werkwoord〉1 noemen ⇒ omschrijven, aanduiden als -
20 fauteuil
fauteuil [footuj]〈m.〉1 leunstoel ⇒ armstoel, fauteuil♦voorbeelden:fauteuils d'orchestre • stallesfauteuil pliant • klapstoelfauteuil roulant • rolstoelfauteuil transformable • slaapstoelarriver (comme) dans un fauteuil • op z'n sloffen winnenoccuper le fauteuil (de président), siéger au fauteuil (de président) • het voorzitterschap bekledenm
- 1
- 2